ECLI:NL:RVS:2013:CA1308

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201211325/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van dwangsommen door college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân

In deze zaak gaat het om de invordering van dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân. Bij besluit van 11 juli 2011 heeft het college besloten om over te gaan tot invordering van een dwangsom van € 40.000,00, opgelegd bij besluit van 8 maart 2011. Dit besluit was genomen omdat de appellant, wonend te Sint Nicolaasga, niet had voldaan aan de last om twee loodsen te verwijderen van het perceel plaatselijk bekend als [locatie]. De appellant had de loodsen op 30 april 2011 verwijderd, maar stelde dat deze nu op een ander perceel stonden dat niet tot het erf en bouwblok van het oorspronkelijke perceel behoorde.

De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant hoger beroep instelde. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 april 2013. De appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de last onder dwangsom niet alleen betrekking had op het erf en bouwblok, maar op alle gronden die plaatselijk bekend zijn als behorend bij het adres. De Raad bevestigde dat de appellant niet tijdig had voldaan aan de last, aangezien de loodsen niet van het perceel waren verwijderd.

De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid tot invordering van de dwangsom mocht overgaan. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201211325/1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sint Nicolaasga, gemeente Skarsterlân,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 november 2012 in zaak nr. 12/626 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2011 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de bij besluit van 8 maart 2011 opgelegde dwangsommen tot een bedrag van € 40.000,00.
Bij besluit van 3 oktober 2011 heeft het college besloten om geen uitstel van betaling te verlenen.
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 11 juli 2011 en 3 oktober 2011 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.E. Dijkstra, advocaat te Drachten, en het college, vertegenwoordigd door C.F.C. Hendriks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom.
2. Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 per week tot een maximum van € 40.000,00 gelast de twee loodsen, zoals geplaatst op het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te Sint Nicolaasga, uiterlijk 1 mei 2011 te verwijderen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden en in het kader van de beoordeling van de invorderingsbeschikking dient van de juistheid daarvan te worden uitgegaan.
Op 2 mei 2011 heeft het college geconstateerd dat niet aan de last is voldaan.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college, nu hij aan de last heeft voldaan, ten onrechte tot invordering is overgegaan. [appellant] voert daartoe aan dat hij op 30 april 2011 de loodsen, die flexhallen zijn, heeft laten verwijderen en de onderdelen van de flexhallen heeft laten plaatsen op het kadastrale perceel Scharren te Scharsterburg met kadastraal nummer LWR02, sectie O, nummer 406 (hierna: Scharren 0), dat geen binding heeft met het perceel [locatie] te Sint Nicolaasga. Dat laatstgenoemde perceel bestaat volgens hem, zoals ook uit de vooraankondiging van de last onder dwangsom volgt, slechts uit kadastraal nummer LWR02, sectie O, nummer 447 en 448, te Langweer. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat voor wat in de last onder "plaatselijk bekend" dient te worden verstaan, gekeken moet worden naar de plaatselijke, feitelijke situatie bij [locatie] en niet naar de kadastrale gegevens. Voorts voert [appellant] aan dat Scharren 0 in ieder geval niet tot het erf en bouwblok van [locatie] behoort.
2.2. In deze zaak is slechts in geschil of met de verplaatsing van de loodsen, dan wel delen daarvan, naar het kadastrale perceel Scharren 0 de loodsen zijn verwijderd van het perceel plaatselijk bekend als [locatie] te Sint Nicolaasga en daarmee aan de last is voldaan.
2.3. De in de last onder dwangsom genoemde perceelsaanduiding "plaatselijk bekend als [locatie]" dient, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, aldus te worden uitgelegd dat daarmee de plaatselijke, feitelijke situatie, die kan worden verbonden aan [locatie] te Sint Nicolaasga, wordt bedoeld. Het college heeft dienaangaande ter zitting genoegzaam toegelicht dat het gedeelte van het kadastrale perceel Scharren 0, waarnaar de delen van de flexhallen zijn verplaatst, agrarische grond betreft ten behoeve van het bedrijf dat is gevestigd op het adres plaatselijk bekend als [locatie]. In dat kader wordt overwogen dat de delen van de flexhallen zijn gelegen op slechts enkele tientallen meters en in het verlengde van de gebouwen die behoren tot voormeld bedrijf. Het perceel [locatie] bevat derhalve, anders dan [appellant] stelt, meerdere kadastrale percelen, waaronder ook een gedeelte van het kadastrale perceel Scharren 0. Daarbij wordt opgemerkt dat ter zitting aan de hand van een kaart is vastgesteld dat meerdere verspreid gelegen weilanden, die in eigendom toebehoren aan verschillende eigenaren, tot het kadastrale perceel Scharren 0 behoren, hetgeen [appellant] niet heeft weersproken. Dat in de vooraankondiging van de last onder dwangsom slechts de kadastrale percelen LWR02, sectie O, nummer 447 en 448, worden vermeld, betekent, anders dan [appellant] stelt, niet dat de last onder dwangsom ook slechts op die percelen betrekking heeft, nu de last onder dwangsom deze kadastrale percelen niet als uitgangspunt neemt.
De rechtbank heeft gezien het vorenstaande terecht overwogen dat de verplaatsbare flexhallen na 1 mei 2011 niet waren verwijderd van het perceel plaatselijk bekend als [locatie], nu deze tot die datum, althans in delen, waren gelegen op het gedeelte van het kadastrale perceel Scharren 0 dat tot [locatie] behoort. Dat de flexhallen, zoals [appellant] stelt, zijn verplaatst naar een perceel dat niet tot het erf en bouwblok [locatie] behoort, leidt niet tot een ander oordeel, nu de last onder dwangsom niet alleen betrekking heeft op het erf en bouwblok bij [locatie] maar op alle gronden plaatselijk bekend als behorend bij dat adres. Dat een sloot is gelegen tussen de gronden met daarop de flexhallen en het erf en bouwblok maakt dat niet anders. Tevens wordt overwogen dat het gedemonteerd zijn van de hallen en het niet meer gebruiken daarvan door [appellant], wat daar ook van zij, niet afdoet aan het niet tijdig voldoen aan de last, nu de loodsen niet van het perceel plaatselijk bekend als [locatie] zijn verwijderd en de last alleen daarop ziet.
Onder deze omstandigheden bestaat, anders dan [appellant] betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat de last onduidelijk is en daaraan niet is voldaan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid tot invordering mocht overgaan.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013
374-761.