201209297/1/A3.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2012 in zaak nr. 12/1404 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek.
Bij brief van 11 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellant] om toezending van een kopie van de bouwvergunning voor de noodgebouwen bij de Mytylschool De Brug aan de Ringdijk 84 te Rotterdam afgewezen. Bij besluit van dezelfde datum heeft het dagelijks bestuur naar aanleiding van een door [appellant] verzonden ingebrekestelling vastgesteld dat het geen dwangsom is verschuldigd.
Bij besluit van 19 maart 2012 heeft het dagelijks bestuur door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 maart 2012 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen de beantwoording van het verzoek van [appellant] ongegrond is verklaard, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van dat besluit en het tegen de brief van 11 oktober 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar [appellant] is verschenen.
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge artikel 4:18 stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. [appellant] heeft de gemeente Rotterdam bij e-mail van 21 januari 2011, met zo nodig een beroep op de Wob, verzocht om verstrekking van een kopie van voormelde bouwvergunning. Daarnaast heeft [appellant] de gemeente verzocht kenbaar te maken of de huidige situatie rechtmatig is, in die zin of de bouwvergunning nog geldig is en of het aantal parkeerplaatsen bij de school voldoet aan de door de Bouwverordening gestelde eisen.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het door [appellant] in de e-mail van 21 januari 2011 gevraagde rechtsoordeel over de noodgebouwen en het aantal parkeerplaatsen niet een verzoek is om openbaarmaking van informatie op grond van de Wob. De e-mail kan daarom in zoverre niet worden beschouwd als een verzoek om een besluit te nemen en derhalve evenmin als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat ook het deel van de e-mail dat een verzoek behelst om toezending van de bouwvergunning niet kan worden beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, nu dit stuk al openbaar is gemaakt en het verzoek in zoverre een verzoek om een feitelijke handeling betreft. Omdat de e-mail van 21 januari 2011 geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is, is de reactie daarop geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en staat daartegen geen bezwaar en beroep open. Naar het oordeel van de rechtbank had het dagelijks bestuur het bezwaar tegen de beantwoording van de e-mail van 21 januari 2011 niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De rechtbank heeft omtrent de ingebrekestelling wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 21 januari 2011 geoordeeld dat, gelet op artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, geen dwangsom is verbeurd en dat het dagelijks bestuur het besluit, dat het geen dwangsom verschuldigd is, terecht in bezwaar heeft gehandhaafd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij zijn verzoek in gesprekken met medewerkers van de gemeente Rotterdam heeft uitgebreid tot documenten, waarin is vastgelegd dat toetsing aan de parkeernormen heeft plaatsgevonden. Volgens hem ligt dit vast in zijn brief aan de gemeente Rotterdam van 4 juli 2011 en wordt dit onderkend in de brief van de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam van 4 augustus 2011.
4.1. Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, is in de e-mail van 21 januari 2011 niet verzocht om inzage in of toezending van documenten met betrekking tot toetsing aan de parkeernormen en is dit in de brief van 4 juli 2011 evenmin gebeurd. [appellant] verzocht in laatstgenoemde brief slechts alsnog mee te delen hoe de aanvraag om bouwvergunning is getoetst aan de parkeernorm in de Bouwverordening. Een verzoek om documenten valt hierin redelijkerwijs niet te lezen. In de brief van 4 augustus 2011, waarin op de brief van 4 juli 2011 wordt gereageerd, heeft een medewerker van de Dienst Stadsontwikkeling [appellant] meegedeeld dat de beslissing op zijn verzoek is verdaagd, omdat meer tijd nodig is om goed juridisch onderzoek te doen om een goede beslissing te nemen. Hier blijkt niet uit dat [appellant] het verzoek van 21 januari 2011 tot de openbaarmaking van voornoemde documenten heeft uitgebreid. Ook anderszins heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij dit heeft gedaan. Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb geen dwangsom heeft verbeurd, doet hij dit tevergeefs. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de e-mail van 21 januari 2011 geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De tekst van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb sluit in die situatie uit dat een dwangsom wordt verbeurd.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013