ECLI:NL:RVS:2013:CA1337

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201203994/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A. Hammerstein
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van de Emstermate als openbare weg in het kader van de Wegenwet

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de status van de Emstermate als openbare weg, in het kader van de Wegenwet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst heeft op 15 april 2009 een ontwerp van een wegenlegger ter inzage gelegd, dat op 2 september 2010 is vastgesteld. [appellant] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2012 hoger beroep ingesteld, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Emstermate, en daarmee het aan [appellant] toebehorende deel, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest, wat volgens artikel 4 van de Wegenwet vereist is voor de status van openbare weg.

[appellant] betoogt dat zijn perceel nooit een openbare weg is geweest en dat de status als gevolg van de ruilverkaveling in 1994 is komen te vervallen. Hij stelt dat er borden zijn geplaatst die de toegankelijkheid van de Emstermate als eigen weg kenbaar maakten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat de verjaringstermijn op 14 december 1994 is gaan lopen en dat de Emstermate gedurende de vereiste periode toegankelijk is geweest.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente Voorst het onderhoud aan de Emstermate heeft verricht, ondanks de brieven van [appellant] waarin wordt gesteld dat de gemeente geen onderhoud heeft gepleegd. De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] verworpen en bevestigd dat de Emstermate als openbare weg kan worden aangemerkt. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201203994/1/A3.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2012 in
zaak nr. 10/3836 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college).
Procesverloop
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst heeft op 15 april 2009 een ontwerp van een wegenlegger ter inzage gelegd.
Bij besluit van 2 september 2010 heeft het college de wegenlegger vastgesteld.
Bij uitspraak van 8 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] en het college van burgemeester en wethouders hebben afzonderlijk een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J. Hengst, advocaat te Joure, het college, vertegenwoordigd door mr. W.J. van Vlijmen, werkzaam bij de provincie, het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door C. Morren, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet is een weg openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende dien tijd is onderhouden door het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.
Ingevolge het tweede lid lijdt het onder I en II bepaalde uitzondering wanneer, lopende de termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is.
Ingevolge het derde lid kan dit kenbaar maken geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kentekenen.
2. Bij besluit van 2 september 2010 heeft het college de wegenlegger met inachtneming van de wijzigingen die naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen zijn aangebracht, vastgesteld. Op de wegenlegger is de Emstermate als openbare weg opgenomen. Deze deels onverharde weg vormt een verbinding tussen de Twelloseweg en de Wijkseweg. Voorts vormt de Emstermate een ontsluiting naar onder meer de woningen van [appellant] en [belanghebbende]. De Emstermate is verdeeld in meerdere percelen waarvan onder meer twee in eigendom van [belanghebbende], één in eigendom van [appellant] en één in eigendom van de gemeente Voorst.
Op 1 oktober 2004 is [appellant] eigenaar geworden van het perceel met woonhuis en toebehoren ter hoogte van de [locatie]. In de akte van levering is ten behoeve van dit perceel een erfdienstbaarheid opgenomen, waarbij wordt verwezen naar een akte van ruilverkaveling van 14 december 1994. De Emstermate was voorts niet volledig opgenomen in de wegenlegger van 1960.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het aan hem toebehorende deel van de Emstermate geen openbare weg is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet. Zijn perceel is nooit een openbare weg geweest, nu dit niet eerder in de wegenlegger voorkwam en pas bij het laatste ontwerp is voorgesteld om de Emstermate op te nemen. Voorts voert [appellant] aan dat indien mocht worden geoordeeld dat de Emstermate voorheen een openbare weg was, deze status als gevolg van de opschonende werking van de ruilverkaveling eind 1994 is komen te vervallen. In de akte van ruilverkaveling is de toegankelijkheid van de Emstermate ten behoeve van de aanliggende percelen bovendien geregeld door erfdienstbaarheden, hetgeen overbodig is bij een openbare weg.
[appellant] betoogt verder dat het perceel geen openbare weg door verjaring is geworden, omdat in de periode van tien jaren na de ruilverkaveling aan weerszijden van het perceel borden zijn geplaatst met het opschrift ‘eigen weg’. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Emstermate waaronder het hem toebehorende deel gedurende de periode van 14 december 1994 tot 14 december 2004 is onderhouden door de gemeente Voorst. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de brieven van het college van burgemeester en wethouders van 16 juli 2002, 16 oktober 2006 en 20 februari 2007. Uit deze brieven blijkt namelijk dat de gemeente te kennen heeft gegeven geen onderhoud te plegen aan het aan de eigenaren toebehorende deel van de Emstermate, aldus [appellant].
3.1. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van de opschonende werking van de ruilverkaveling waarvan de Emstermate deel uitmaakte, de verjaringstermijn op 14 december 1994 is gaan lopen. De akte van levering vermeldt ten behoeve van het perceel van [appellant] een erfdienstbaarheid, waarvoor wordt verwezen naar de akte van ruilverkaveling van 14 december 1994. Het bestaan van een erfdienstbaarheid is evenwel niet relevant voor de vraag of op grond van de feitelijke situatie het aan [appellant] toebehorende deel van de Emstermate gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet. In dat kader is van belang of [appellant] de plaatsing van de borden ter stuiting van de voornoemde termijn van tien jaren aannemelijk heeft gemaakt. Uit de akte van levering volgt dat [appellant] op 1 oktober 2004 eigenaar is geworden van het perceel ter hoogte van de [locatie]. Uit de door hem overgelegde foto’s volgt niet dat de borden voor 1 oktober 2004 zijn geplaatst, zodat daaraan niet de door hem gewenste betekenis kan worden toegekend. Zelfs indien [appellant] wordt gevolgd in zijn stelling dat de borden medio 2004 zijn geplaatst, is niet voldaan aan het vereiste dat gedurende de termijn van tien jaren ten minste gedurende een jaar kenbaar is gemaakt dat het perceel slechts ter bede voor een ieder toegankelijk was als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wegenwet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Emstermate en daarmee het aan [appellant] toebehorende deel vanaf 14 december 1994 gedurende tien jaren voor een ieder toegankelijk is geweest.
3.2. Voorts heeft het college, ondanks de bewoordingen van de brieven van 16 juli 2002, 16 oktober 2006 en 20 februari 2007, aannemelijk gemaakt dat de gemeente het overige deel van de Emstermate reeds ongeveer 25 jaren feitelijk al dan niet in overleg met de aanwonenden heeft onderhouden. Dit standpunt van het college wordt ondersteund door verscheidene verklaringen van bewoners van de Emstermate en andere omwonenden. Niet is gebleken van een uitzondering voor het aan [appellant] toebehorende deel van de Emstermate. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat [appellant] met het overleggen van een factuur van 9 oktober 2004 voor de levering van mengkorrelmix niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf het onderhoud aan het desbetreffende deel van de Emstermate heeft verricht. Ook anderszins heeft [appellant] het door hem gestelde onderhoud niet aannemelijk gemaakt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat voldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de Emstermate en daarmee het aan [appellant] toebehorende deel vanaf 14 december 1994 gedurende de periode van tien jaren is onderhouden door de gemeente Voorst.
3.3. Gelet op hetgeen in 3.1. en 3.2. is overwogen, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet van toepassing is op het aan [appellant] toebehorende deel van de Emstermate. De betogen falen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013
97-697.