201302959/2/R1.
Datum uitspraak: 27 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], allen wonend te Mheer, gemeente
Eijsden-Margraten,
verzoekers,
de raad van de gemeente Eijsden-Margraten,
verweerder.
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Sportcomplex BMR te Mheer" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] beroep ingesteld. [verzoekers] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 mei 2013, waar [verzoekers], bij monde van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.J.P. Baur, J.P.H.W. Roijen en ir. S.J.F. Pasmans, allen werkzaam bij de gemeente, en [gemachtigde], werkzaam bij Ingenieursbureau Oranjewoud, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord voetbalclub BMR, vertegenwoordigd door [bestuursleden] bij BMR.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoekers] is gericht tegen de voorziene uitbreiding van het sportcomplex van BMR met twee sportvelden. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekers] daarbij geen belanghebbenden zijn. De voorzitter acht op voorhand niet uitgesloten dat [verzoekers] vanuit hun woningen zicht zullen hebben op de voorziene uitbreiding van het sportcomplex, nu tussen de woningen van [verzoekers] en het sportcomplex onbebouwde agrarische gronden liggen. Gelet hierop en mede gelet op de ruimtelijke gevolgen van een sportcomplex acht de voorzitter aannemelijk dat [verzoekers] in de bodemprocedure als belanghebbenden zullen worden aangemerkt bij de voorziene uitbreiding van het sportcomplex.
3. [verzoekers] vrezen voor ernstige geluidoverlast als gevolg van de voorziene uitbreiding. Volgens hen is het akoestische onderzoek van juli 2012 dat door Oranjewoud ten behoeve van het plan is verricht niet zorgvuldig uitgevoerd. Zij stellen dat in het akoestische onderzoek ten onrechte is uitgegaan van maar twee wedstrijden op een wedstrijddag. Ook wijzen zij op een door hen overgelegde contra-expertise van het bureau LBP Sight. Volgens de contra-expertise is in het akoestische onderzoek niet uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. Verder stelt de contra-expertise dat ten onrechte niet de cumulatie met de geluidbelasting als gevolg van een geplande schietboom nabij het sportcomplex is onderzocht. Voorts kon de raad bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting als gevolg van het stemgeluid van de voetballers en toeschouwers volgens de contra-expertise niet zonder meer aansluiten bij de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat er nauwelijks achtergrondgeluid in de omgeving is, waardoor het sportgeluid zeer herkenbaar is.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het akoestische onderzoek van Oranjewoud zorgvuldig is uitgevoerd. De raad heeft voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting als gevolg van het stemgeluid van de voetballers en de toeschouwers aansluiting gezocht bij de geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens de raad blijkt uit het akoestische onderzoek dat als de omroepinstallatie op het sportcomplex niet wordt meegenomen de geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden. Indien de omroepinstallatie wordt meegenomen, worden de geluidnormen wel overschreden, maar kan het gebruik van de omroepinstallatie nader worden gereguleerd.
3.2. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat aan het akoestische onderzoek van Oranjewoud zodanige gebreken kleven of dat dit zodanige leemten in kennis bevat dat de raad dit niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is in het akoestische onderzoek uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Wat betreft de speelduur op een wedstrijddag is in het akoestische onderzoek uitgegaan van een speelduur van 4,5 uur op een wedstrijddag. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het akoestische onderzoek is uitgegaan van één wedstrijd op het hoofdveld en twee wedstrijden op het bijveld, maar dat de twee wedstrijden op het bijveld als één wedstrijd zijn aangemerkt en de geluidbelasting als gevolg van deze twee wedstrijden is samengevoegd, omdat daardoor gemakkelijker een geluidmodel kon worden opgesteld. De voorzitter komt dit op voorhand niet onaannemelijk voor. Voorts worden volgens de gegevens van BMR die voor het akoestische onderzoek zijn gebruikt maximaal drie wedstrijden op een zondag gespeeld. [verzoekers] hebben hun stelling dat op een zondag meer dan drie wedstrijden worden gespeeld niet aannemelijk gemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de voetbalteams niet elke week thuis spelen. Verder is door de raad ter zitting toegelicht dat op een zaterdag ook wedstrijden worden gespeeld, maar dat de zondag bepalend is voor de geluidbelasting. Op deze dag worden de seniorenwedstrijden gespeeld waar veel publiek bij aanwezig is, terwijl op de zaterdag voornamelijk jeugdwedstrijden worden gespeeld waar weinig publiek bij aanwezig is. Wat betreft de speelduur op een trainingsdag is in het akoestische onderzoek uitgegaan van een speelduur van 5,5 uur. Deze speelduur komt overeen met de gegevens van BMR waaruit volgt dat op een trainingsdag van 17:00 uur tot 22:30 uur wordt gespeeld. Voor zover [verzoekers] aanvoeren dat in het akoestische onderzoek ten onrechte niet de cumulatie met de geluidbelasting van een geplande schietboom is onderzocht, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat nauwelijks sprake zal zijn van cumulatie vanwege de zomerstop van het voetbal. De voorzitter komt dit standpunt op voorhand niet onjuist voor.
3.3. De voorzitter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting als gevolg van het stemgeluid van de voetballers en de toeschouwers niet in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, nu dit wettelijke normen betreffen.
Gelet op de conclusie van het akoestische onderzoek dat als de omroepinstallatie niet wordt meegenomen de geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden, heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene uitbreiding van het sportcomplex niet tot ernstige geluidoverlast ter plaatse van de woningen van [verzoekers] zal leiden. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de woningen van [verzoekers] op een afstand van ten minste 80 m van het sportcomplex staan. Weliswaar wordt in het akoestische onderzoek geconcludeerd dat als de omroepinstallatie wordt meegenomen de geluidnormen wel worden overschreden, maar het gebruik van de omroepinstallatie kan nader worden gereguleerd door het stellen van maatwerkvoorschriften om aan de geluidnormen te voldoen. Bovendien volgt uit het akoestische onderzoek dat ook als de omroepinstallatie wordt meegenomen de geluidnormen ter plaatse van de woningen van [verzoekers] niet worden overschreden.
4. [verzoekers] vrezen voorts voor ernstige lichtoverlast als gevolg van de voorziene uitbreiding van het sportcomplex.
4.1. Gelet op de afstand van ten minste 80 m van de woningen van [verzoekers] tot het sportcomplex bestaat op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de lichtoverlast ter plaatse van de woningen van [verzoekers] zodanig zal zijn dat de raad ervan uit had moeten gaan dat deze ernstig zal zijn. Bovendien heeft de raad ter zitting toegelicht dat op de voorziene sportvelden lichtmasten zullen worden opgericht die alleen op het veld schijnen.
5. [verzoekers] voeren verder aan dat de openheid van het landschap ernstig zal worden aangetast als gevolg van de voorziene uitbreiding van het sportcomplex, terwijl in het voorheen geldende plan een groot belang werd gehecht aan het behoud van de openheid van het landschap.
5.1. De voorzitter overweegt dat weliswaar als gevolg van de voorziene uitbreiding van het sportcomplex de openheid van het landschap zal worden aangetast, maar op voorhand bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ervan had moeten uitgaan dat de openheid van het landschap ernstig zal worden aangetast. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat een groot deel van de agrarische gronden ten noorden van Mheer onbebouwd blijft.
6. [verzoekers] vrezen verder voor ernstige wateroverlast als gevolg van de voorziene uitbreiding van het sportcomplex. Volgens hen bestaat nu reeds wateroverlast.
6.1. Uit het extract van het door de raad overgelegde bestek voor de voorziene uitbreiding van het sportcomplex volgt dat in overeenstemming met het beleid van het waterschap en de gemeente een waterberging zal worden aangelegd aan de zijde van één van de twee voorziene sportvelden. Binnen de bestemming "Sport" wordt deze waterberging mogelijk gemaakt. Gelet hierop is de voorzitter op voorhand van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene uitbreiding van het sportcomplex niet tot ernstige wateroverlast zal leiden.
7. [verzoekers] voeren voorts aan dat de voorziene uitbreiding van het sportcomplex tot een verslechtering van de verkeerssituatie zal leiden. Volgens hen bestaat reeds een verkeersonveilige situatie.
7.1. De voorzitter overweegt dat in het rapport "Planontwikkeling uitbreidingsplannen BMR te Mheer" van 21 september 2012 van Adviesburo de Meent de gevolgen voor het verkeer als gevolg van de voorziene uitbreiding van het sportcomplex zijn onderzocht. In dit rapport is de verkeersdruk op de piekmomenten als uitgangspunt genomen en is uitgegaan van de feitelijke capaciteit van de toegangsweg tot het sportcomplex. In het rapport wordt geconcludeerd dat de voorziene uitbreiding van het sportcomplex niet tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. [verzoekers] hebben naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
8. De voorzitter overweegt dat niet valt te ontkennen dat de voorziene uitbreiding van het sportcomplex gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van [verzoekers]. De voorzitter ziet evenwel onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat deze gevolgen zodanig zullen zijn dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van BMR bij uitbreiding van het sportcomplex dan aan het belang van [verzoekers] bij het ongewijzigde behoud van hun woon- en leefklimaat. De voorzitter ziet daarom aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Gelet hierop behoeft het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb aan de schorsing van het bestreden besluit in de weg staat geen bespreking.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Driel Kluit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2013