ECLI:NL:RVS:2013:CA1993

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201303074/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan voor exploratieboring in Lambertschaag

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 mei 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestemmingsplan voor exploratieboring in Lambertschaag. Het bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Medemblik op 31 januari 2013, betreft de mogelijkheid om in de grond te boren voor het vaststellen van de aanwezigheid van delfstoffen. De verzoekster, wonend in Medemblik, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 mei 2013 zijn zowel de verzoekster als de raad en vertegenwoordigers van Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V. verschenen.

De voorzitter heeft overwogen dat de verzoekster mogelijk belanghebbende is, ondanks de afstand van haar woning tot het plangebied. De voorzitter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is met betrekking tot de proefboring, aangezien Vermilion een omgevingsvergunning heeft aangevraagd. De voorzitter heeft echter ook geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, omdat er geen onmiddellijke gevolgen te verwachten zijn.

De voorzitter heeft verder overwogen dat de verzoekster onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden voorafgaand aan de vaststelling van het plan, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de procedure. De voorzitter heeft ook de argumenten van de verzoekster over de noodzaak van gaswinning en verkeershinder beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201303074/2/R1.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoekster]), wonend te Medemblik,
en
de raad van de gemeente Medemblik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Exploratieboring Lambertschaag" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 mei 2013, waar [verzoekster], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Smak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V., vertegenwoordigd door P.F. Jansma en bijgestaan door mr. H.M. Israels, advocaat te Rotterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Belanghebbendheid
2. Vermilion stelt dat het verzoek niet kan worden toegewezen nu [verzoekster] ten aanzien van het plan geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) nu [verzoekster] beperkt zicht heeft op de boorlocatie en de afstand van het plangebied tot haar woning ruim 1.000 meter bedraagt.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. De voorzitter overweegt dat hoewel, gezien de afstand van de woning tot het plangebied, twijfel kan bestaan over de belanghebbendheid van [verzoekster] ten aanzien van het plan dit voorshands niet kan worden uitgesloten zodat de voorzitter vooralsnog ervan uitgaat dat [verzoekster] belanghebbend is bij het plan. Daartoe overweegt de voorzitter dat vanuit de woning van [verzoekster] zicht bestaat op de ten behoeve van de proefboring te bouwen boortoren en dat de vrees voor verkeershinder ter plaatse van de gronden van [verzoekster] als gevolg van het plan op voorhand niet van elke grond is ontbloot. Bovendien konden de raad en Vermilion ter zitting niet uitsluiten dat het plan tot vermogensschade voor [verzoekster] zal kunnen leiden.
Spoedeisend belang
3. Het plan staat bij recht toe om ter hoogte van de Parallelweg, evenwijdig aan de Rijksweg A7, ten zuidoosten van Lambertschaag in de grond te boren om te kunnen vaststellen of daar delfstoffen in zitten. Daarnaast is in artikel 3.10, lid 3.10.1, aanhef en onder a, van de planregels voorzien in een wijzigingsbevoegdheid waarbij het college van burgemeester en wethouders het gebruik ten behoeve van mijnbouw kan toestaan.
3.1. De voorzitter stelt voorop dat wat de wijzigingsbevoegdheid betreft er in zoverre geen spoedeisend belang aanwezig is, aangezien alleen na het inwerkingtreden van een wijzigingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan en niet is gebleken dat op korte termijn gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat ter zitting door Vermilion is toegezegd dat zij niet eerder om toepassing van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zal verzoeken dan in het begin van het jaar 2014. De raad heeft voorts gezegd niet te verwachten dat het college van burgemeester en wethouders het plan op grond van deze bevoegdheid ambtshalve zal wijzigen. De voorzitter acht voorts van belang dat de Afdeling naar verwachting voorafgaand aan de mogelijke toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, reeds uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan. Mocht toepassing van de wijzigingsbevoegdheid eerder aan de orde zijn, dan staat het [verzoekster] vrij om zich met een nieuw verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tot de voorzitter te wenden.
3.2. Het vorenstaande betekent dat de activiteiten op de boorlocatie waar het plan in voorziet zich vooralsnog beperken tot de proefboring. Nu Vermilion reeds een omgevingsvergunning voor de activiteiten ten behoeve van de proefboring heeft aangevraagd, acht de voorzitter in zoverre het spoedeisend belang van het verzoek aanwezig. De gronden van het verzoek zullen worden beoordeeld voor zover deze zien op de proefboring.
Procedureel
4. [verzoekster] stelt dat haar voorafgaand aan de vaststelling van het plan onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden. De voorzitter overweegt dienaangaande dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De gestelde schending van een inspraakverplichting kan daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en van het bestemmingsplan, zodat hierin geen aanleiding is gelegen om de inwerkingtreding van het plan te schorsen.
Inhoudelijk
5. [verzoekster] stelt dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene gaswinning nu energiebronnen op basis van fossiele brandstoffen zijn vervangen door meer duurzame energiebronnen zodat een proefboring naar de aanwezigheid van gas niet noodzakelijk is.
5.1. De raad betoogt dat er nog steeds grote vraag is naar fossiele brandstoffen zoals gas. In dit verband verwijst de raad naar het zogenoemde "kleine gasveldenbeleid" waarin initiatieven tot het uitwinnen van kleine gasvelden van rijkswege gestimuleerd worden. Dit in aanmerking genomen, heeft de raad in redelijkheid kunnen uitgaan van het bestaan van een behoefte aan de winning van gas. Gelet hierop ziet de voorzitter in zoverre geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6. [verzoekster] stelt dat de proefboring tot verkeershinder op de voor haar gronden gelegen Parallelweg leidt. [verzoekster] stelt dat de raad met de vaststelling van het plan de Parallelweg voor eenrichtingsverkeer had moeten bestemmen. In dit verband wijst [verzoekster] erop dat vrachtwagens die uit tegengestelde richting komen elkaar niet rijdend kunnen passeren. [verzoekster] verwacht hierdoor dat in de fase van de opbouw van de boortoren het vrachtverkeer zich hoofdzakelijk voor haar gronden zal ophouden.
6.1. Uit de plantoelichting blijkt dat het aantal verkeersbewegingen met vrachtwagens tijdens de fase van de opbouw van de boortoren, die ongeveer vijf dagen duurt, tussen de 150 en 160 per dag zal zijn. Gedurende de proefboring zal het aantal verkeersbewegingen met vrachtwagens tussen de 10 en 20 per dag bedragen. Na de beëindiging van de proefboring zal de boortoren worden afgebouwd en met vrachtwagens worden afgevoerd.
Het plan kan naar het oordeel van de voorzitter niet regelen dat ter plaatse in een eenrichtingsweg zal worden voorzien. Voor het instellen hiervan dient een verkeersbesluit te worden genomen. Dat besluit ligt hier niet ter toets voor, zodat bezwaren die hier op zien in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen. Het plan staat aan het treffen van dergelijke maatregelen echter niet in de weg.
Hoewel het plan mogelijk tot verkeershinder ter plaatse van de gronden van [verzoekster] zal leiden, kan gezien de tijdelijke aard ervan op voorhand niet worden geoordeeld dat de raad aan de belangen van [verzoekster] in dit verband in redelijkheid een overwegend gewicht had moeten toekennen. De voorzitter neemt hierbij mede in aanmerking dat ten behoeve van het verkeer in overleg met omwonenden een definitief verkeersplan wordt vastgesteld en dat door Vermilion op de verkeersroute zodanige tijdelijke voorzieningen worden getroffen dat verkeersopstoppingen zoveel mogelijk worden voorkomen. Gelet hierop ziet de voorzitter derhalve geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013
159-779.