201303767/2/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van [verzoeker], hangende het hoger beroep van onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 maart 2013 in de zaken nrs. 12/192, 12/224 en 12/264 in de gedingen tussen:
[verzoeker],
[wederpartij A], wonend te Beek,
[wederpartij B] en [wederpartij C], wonend te Beek,
het college van burgemeester en wethouders van Beek.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college [vergunninghouders] te Heerlen omgevingsvergunning verleend voor het gedeeltelijk in afwijking van het bestemmingsplan verbouwen en uitbreiden van het gebouw van de voormalige sigarenfabriek "Hennekenshof" tot woonzorgcomplex en het slopen van diverse aan- en bijgebouwen op het perceel [locatie] te Beek.
Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank het door onder meer [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 mei 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M.W.M. Pennings, advocaat te Beek, en het college, vertegenwoordigd door S. Hannen en P.H. de Jonge, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghouders], vertegenwoordigd door ing. A.J.F. Schijns, bijgestaan door mrs. H.J.J.M. van der Bruggen en M.J.J. Smeets, beiden advocaat te Roermond, gehoord.
1. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt te meer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden. Daarbij geldt dat een vergunninghouder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico gebruik maakt, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een complex met zorgwoningen, bestaande uit 27 zorgunits en vier zogenoemde clusterwoningen. De clusterwoningen zijn bedoeld voor patiënten met psychogeriatrische problemen, met name dementerende ouderen, de zorgunits voor mensen die veel persoonlijke zorg nodig hebben.
3. Verzoeker betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen omgevingsvergunning mocht verlenen, omdat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het bestemmingsplan en het de regels uit het Bouwbesluit onjuist heeft toegepast. Daarnaast is de ruimtelijke onderbouwing van de vergunning ontoereikend, onder meer nu deze miskent dat het bouwplan in strijd is met regionaal en gemeentelijk beleid, daarin de negatieve gevolgen van de realisering ervan voor het parkeren en de verkeersafwikkeling in de omgeving onvoldoende in beeld zijn gebracht en de locatie ongeschikt is voor het complex. Verder is de financiële haalbaarheid van het bouwplan niet aangetoond en is sprake van ongeoorloofde staatssteun. De rechtbank heeft bovendien miskend dat hij door realisering van het bouwplan onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, nu daarmee inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy en eigendomsrecht, aldus verzoeker.
3.1. Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, vormt geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning mocht worden verleend, als is gebeurd.
Daarbij wordt, ten aanzien van hetgeen verzoeker heeft aangevoerd met betrekking tot de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan in aanmerking genomen dat de rechtbank naar voorlopig oordeel met juistheid heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en de bestuursrechter de beslissing van het college om voor realisering ervan desalniettemin vergunning te verlenen terughoudend dient te toetsen.
In hetgeen verzoeker heeft gesteld met betrekking tot de financiële haalbaarheid van het bouwplan, te weten dat ongeoorloofde staatssteun is verleend, wat aan de haalbaarheid van het plan in de weg kan staan, is evenmin op voorhand grond gelegen voor het oordeel dat geen vergunning voor het bouwplan mocht worden verleend. Mede gelet op hetgeen vergunninghouder tegen deze stelling heeft aangevoerd, te weten dat weliswaar een tegemoetkoming is ontvangen, maar hij ook hogere kosten heeft moeten maken om aan de wensen van de gemeente om de oude Hennekensfabriek te handhaven en de gevel van het Elsmuseum vrij te laten tegemoet te komen, heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college de vergunning niet had mogen verlenen. Dat, zoals namens verzoeker ter zitting is gesteld, gerede kans bestaat dat de provincie Limburg tot terugvordering van voor het bouwplan verstrekte subsidie zal besluiten, leidt niet tot een ander oordeel.
Voorts heeft de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing van de verleende vergunning naar voorlopig oordeel terecht toereikend geoordeeld en evenzeer terecht geen zodanige aantasting van de belangen van verzoeker door het te realiseren gebouw aangenomen, dat het college in verband daarmee in redelijkheid de vergunning niet heeft kunnen verlenen.
4. Het verzoek komt, gelet op het voorgaande, voor afwijzing in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bolleboom
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2013