ECLI:NL:RVS:2013:CA2025

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201208623/1/T1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de verlening van een revisievergunning voor een varkenshouderij in Venray

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 5 juni 2013, wordt de verlening van een revisievergunning voor een varkenshouderij in Venray besproken. Het college van burgemeester en wethouders van Venray had op 24 juli 2012 een vergunning verleend op basis van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer. Tegen deze beslissing heeft de appellant, wonend te Venray, beroep ingesteld. De zaak werd behandeld op 26 april 2013, waarbij zowel het college als de vergunninghouder vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er gebreken in het besluit waren, met name met betrekking tot de akoestische rapportage en de vergunningvoorschriften. De appellant betoogde dat de geluidseisen niet adequaat waren en dat de ammoniakemissie niet voldoende in overweging was genomen. De Afdeling concludeerde dat het college de gebreken in het besluit moest herstellen binnen vier weken na de uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van milieuaspecten bij de verlening van vergunningen en de noodzaak om de vergunningvoorschriften te herzien indien deze niet voldoen aan de wettelijke eisen. De Afdeling heeft het college opgedragen om de gebreken te herstellen en de uitkomst van het nieuwe besluit aan de Afdeling te rapporteren.

Uitspraak

201208623/1/T1/A4.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dat gold ten tijde van belang, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Venray,
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] krachtens artikel 8.4 van de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor een varkenshouderij op het perceel [locatie] te Venray.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Billekens en ing. F. Deenen, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door
M.M.W.J. Verscharen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dat gold ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Overgangsrecht Wabo
2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning op 17 december 2008 en derhalve voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Anders dan [appellant] stelt, brengt de omstandigheid dat de aanvraag daarna nog is aangevuld en daarin wijzigingen zijn aangebracht niet mee dat niet langer van 17 december 2008 als de datum van indiening van de aanvraag kan worden uitgegaan. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Algemeen toetsingskader
3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.
Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Geluid
4. [appellant] betoogt dat het college ten aanzien van vergunningvoorschrift 17.1.4 ten onrechte geen controlevoorschriften aan de vergunning heeft verbonden.
4.1. Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer geven de aan een vergunning te verbinden voorschriften de doeleinden aan die de vergunninghouder in het belang van de bescherming van het milieu op een door hem te bepalen wijze dient te verwezenlijken.
Ingevolge artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer worden voor zover aan een vergunning voor een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort, voor zover het die gpbv-installatie betreft, voorschriften worden verbonden als bedoeld in het eerste en tweede lid, daaraan in ieder geval ook voorschriften verbonden inhoudende dat:
a. moet worden bepaald of aan de eerstbedoelde voorschriften wordt voldaan, waarbij de wijze van bepaling wordt aangegeven, die ten minste betrekking heeft op de methode en de frequentie van de bepaling en de procedure voor de beoordeling van de bij die bepaling verkregen gegevens en die tevens betrekking kan hebben op de organisatie van die bepalingen en beoordelingen en op de registratie van die gegevens en de resultaten van die beoordelingen;
b. de bij die bepaling verkregen gegevens aan het bevoegd gezag moeten worden gemeld of ter inzage gegeven of anderszins ter beschikking moeten worden gesteld van het bevoegd gezag.
4.2. Vast staat dat tot de inrichting een gpbv-installatie behoort. In vergunningvoorschrift 17.1.4 is bepaald dat het toerental van de ventilatoren in de avond- en nachtperiode niet meer mag bedragen dan 75% van het maximale toerental. Anders dan [appellant] veronderstelt, betreft dat voorschrift geen doel op zich, maar dient het om te waarborgen dat het langtijdgemiddelde geluidniveau in de avond- en nachtperiode als bedoeld in vergunningvoorschrift 17.1.2 niet wordt overschreden. Vergunningvoorschrift 17.1.4 is derhalve een middelvoorschrift, waarop artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer niet van toepassing is. Gelet hierop was het college in zoverre niet verplicht een controlevoorschrift aan de vergunning te verbinden.
De beroepsgrond faalt.
5. [appellant] betoogt dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende akoestische rapport van M & A Milieuadviesbureau B.V. van 27 september 2011 onvolledig is wat betreft de incidentele bedrijfssituatie, nu er daarin ten onrechte van wordt uitgegaan dat geen andere verkeersbewegingen plaatsvinden op dagen dat mest wordt afgevoerd of sleufsilo’s worden ingekuild. Volgens [appellant] is die situatie niet reëel, gelet op de omvang en de activiteiten van de inrichting, en kan de inrichting daarom niet voldoen aan de geluidnormen zoals opgenomen in vergunningvoorschrift 17.2.1.
5.1. In voorschrift 17.2.1 is bepaald dat in afwijking van het gestelde in voorschrift 17.1.2 het langtijdgemiddelde geluidniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, in de incidentele bedrijfssituatie, zoals beschreven in het akoestische rapport, ter plaatse van de gevels van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer mag bedragen dan:
Adres Dagperiode (7.00-19.00 uur; dB(A))
Kiekweg 24 40
Vliezenweg 1 45
Kiekweg 16 43
Kiekweg 14 40
Kiekweg 15 43
In voorschrift 17.2.2 is bepaald dat de in voorschrift 17.2.1 genoemde activiteit uitsluitend het grootschalig afvoeren van mest in de dagperiode betreft, zoals aangegeven in hoofdstuk 3 van het akoestische rapport. Deze activiteit mag per jaar maximaal 12 keer plaatsvinden, waarbij de activiteit maximaal 200 minuten per keer in een aaneengesloten periode van 12 uur mag duren.
5.2. Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat in het akoestische rapport wat betreft de incidentele bedrijfssituatie ten onrechte slechts is gerekend met de verkeersbewegingen bij het afvoeren van mest in de dagperiode, maar dat overige geluidbronnen niet zijn meegerekend. Het college onderschrijft dat hierdoor het langtijdgemiddelde geluidniveau in de incidentele bedrijfssituatie, zoals opgenomen in vergunningvoorschrift 17.2.1, niet overeenkomt met de beoogde situatie en dat tevens de incidentele bedrijfssituatie in vergunningvoorschrift 17.2.2 niet volledig is beschreven. Onder die omstandigheden is het bestreden besluit, voor zover het de voorschriften 17.2.1 en 17.2.2 betreft, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorbereid.
De beroepsgrond slaagt.
Ammoniakemissie
6. [appellant] betoogt dat strengere eisen gesteld moeten worden ten aanzien van ammoniakemissie, omdat de achtergronddepositie van ammoniak in het gebied relatief hoog is.
6.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav) betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing inzake de vergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.
Ingevolge artikel 3, derde lid, voor zover hier van belang, wordt een vergunning voor een gpbv-installatie - zoals hier aan de orde - in afwijking van het eerste lid eveneens geweigerd, indien niet kan worden voldaan aan voorschriften die vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden aan de milieuvergunning moeten worden verbonden, maar die niet met toepassing van de in aanmerking komende beste beschikbare technieken kunnen worden gerealiseerd.
6.2. Het college heeft voor het toepassen van de omgevingstoets zoals neergelegd in artikel 3, derde lid, van de Wav, aansluiting gezocht bij de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij van 25 juni 2007 van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Beleidslijn).
6.3. Ingevolge artikel 5a.1, tweede lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer samen met de Regeling aanwijzing BBT-documenten, is het college verplicht bij vergunningverlening rekening te houden met de Beleidslijn.
Volgens de Beleidslijn kan bij uitbreiding van een zogeheten IPPC-veehouderij, zoals hier aan de orde, worden volstaan met toepassing van de beste beschikbare technieken zolang de totale jaarlijkse ammoniakemissie niet meer bedraagt dan 5.000 kg. Bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie na uitbreiding, uitgaande van toepassing van de beste beschikbare technieken, meer dan 5.000 kg, dan dient boven het meerdere een extra reductie ten opzichte van de toepassing van de beste beschikbare technieken te worden gerealiseerd.
6.4. Het college heeft in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd dat geen strengere emissie-eisen hoeven te worden gesteld, omdat de ammoniakemissie vanwege de inrichting onder de in de Beleidslijn genoemde hoeveelheid van 5.000 kg blijft. Uit het bestreden besluit volgt dat de totale ammoniakemissie vanwege de inrichting 3.070,4 kg bedraagt. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omgevingstoets geen aanleiding geeft om de vergunning te weigeren.
De beroepsgrond faalt.
Visuele hinder
7. [appellant] betoogt dat hij door de uitbreiding van de inrichting visuele hinder ondervindt, omdat door deze uitbreiding het open en kwetsbare karakter van het landschap wordt aangetast.
7.1. De vraag of zich visuele hinder voordoet, komt primair aan de orde in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de verlening van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer ruimte voor een aanvullende toets. In de enkele stelling van [appellant] dat de uitbreiding van de inrichting het open en kwetsbare karakter van het landschap aantast, heeft het college echter in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat zich zodanige visuele hinder voordoet dat dit zou moeten leiden tot het weigeren van de vergunning of tot het stellen van nadere voorschriften.
De beroepsgrond faalt.
Bestuurlijke lus
8. De conclusie is dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen.
9. Het college heeft een nieuw akoestisch rapport overgelegd en de Afdeling verzocht de vergunningvoorschriften 17.2.1 en 17.2.2 zelf voorziend te wijzigen. Gelet op de belangen van derden zal de Afdeling daar niet toe overgaan. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het college dient daartoe met inachtneming van overweging 5.2 aan de hand van een nieuw akoestisch onderzoek het langtijdgemiddelde geluidniveau in de incidentele bedrijfssituatie te beoordelen en deugdelijk te motiveren of de vergunning, gelet op de uitkomsten van dat onderzoek, kan worden verleend en, zo ja, te bezien of vergunningvoorschrift 17.2.1 dient te worden gewijzigd. Indien de vergunning naar het oordeel van het college kan worden verleend, dient het vergunningvoorschrift 17.2.2 te wijzigen, zodat daarin de incidentele bedrijfssituatie op juiste wijze wordt beschreven. Het college kan dit doen door het bestreden besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. Daarbij behoeft niet opnieuw toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het wijzigingsbesluit of het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt.
10. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Venray op om binnen 4 weken na de verzending van deze tussenuitspraak
1. met inachtneming van overweging 9 de gebreken in het besluit van 24 juli 2012, kenmerk MM080049, te herstellen door dit besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen en het wijzigingsbesluit of het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
2. de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013
457-784.