201211179/1/R3.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg,
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Bij besluit van 10 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietstunnel Rauwbrakenweg 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Cratsborn-Janssen, ing. R. Bravenboer en ir. W. Hoogveld, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een fietstunnel onder de spoorbaan tussen Tilburg en Den Bosch, op een strook grond tussen de Rauwbrakenweg en De Kraan.
3. [appellant] stelt dat de aanleg van een fietstunnel onder de spoorbaan niet noodzakelijk is. De raad heeft hiertoe besloten naar aanleiding van de aanleg van een vierde spoor langs de Rauwbrakenweg, in verband waarmee de spoorwegovergang aan de Rauwbrakenweg wordt afgesloten. [appellant] betwist de noodzaak van dit vierde spoor. Indien het aantal sporen aan de Rauwbrakenweg beperkt blijft tot drie, kan de spoorwegovergang aan de Rauwbrakenweg gehandhaafd blijven en behoeft geen fietstunnel te worden aangelegd.
Voor zover de aanleg van een fietstunnel toch noodzakelijk is, voert [appellant] aan dat deze om diverse redenen beter kan worden aangelegd bij de Rauwbrakenweg op de plek waar eerder nog een spoorwegovergang aanwezig was, in plaats van op de locatie waarin het plan voorziet. Daartoe stelt hij dat de kosten voor een fietstunnel aan de Rauwbrakenweg beduidend lager liggen en de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat een fietspad daar mede vanwege het nabijgelegen bedrijventerrein Enschotse Baan niet inpasbaar zou zijn. Verder merkt hij op dat de keuze voor een fietstunnel bij de Rauwbrakenweg meer voor de hand ligt, omdat hier kan worden aangesloten op de bestaande fietsroutes. Ook ligt de verkeersintensiteit hier lager dan op De Kraan, de weg waarop het uit de voorziene tunnel komende fietspad zal aansluiten. Daarbij stelt [appellant] dat De Kraan te smal is voor een combinatie van auto- en fietsverkeer zonder fietspaden. Een toename van fietsverkeer op De Kraan tijdens de spitsuren is volgens hem ontoelaatbaar.
3.1. Voor het vierde spoor bij de Rauwbrakenweg geldt dat de aanleg hiervan mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan "Loven Noord I, 1e wijziging, (verlenging aanleg extra spoor tbv Lalo)". Dat plan, maar ook het besluit tot wegonttrekking van de spoorwegovergang, zijn in rechte onaantastbaar. Het vierde spoor langs de Rauwbrakenweg en de sluiting van de spoorwegovergang dienen in verband hiermee te worden beschouwd als een gegeven. Gelet hierop kon de raad in redelijkheid uitgaan van de noodzaak van een fietstunnel ter vervanging van de spoorwegovergang aan de Rauwbrakenweg.
3.2. Bij de beoordeling van de keuze voor de plaats van de fietstunnel is van belang dat de raad een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft als uitgangspunt genomen dat de fietstunnel op de beoogde plaats enkel onder twee sporen door hoeft te gaan, terwijl een fietstunnel aan de Rauwbrakenweg onder vier sporen en een weg zou moeten doorgaan. De fietstunnel op de beoogde plaats zal derhalve korter zijn dan een tunnel aan de Rauwbrakenweg. Met het oog hierop zal de tunnel op de beoogde plek volgens de raad minder duur en sociaal veiliger zijn dan een tunnel aan de Rauwbrakenweg. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze uitgangspunten van de raad onjuist zijn. Voor zover [appellant] in dit verband refereert aan de kosten voor de aanleg van een spoortunnel onder zes sporen aan de Academielaan, waarvan de kosten beduidend lager zouden liggen dan de kosten voor de aanleg van de beoogde fietstunnel onder twee sporen door, overweegt de Afdeling dat het standpunt van de raad dat het daarbij uitsluitend gaat om de directe bouwkosten en niet om de kosten van bijvoorbeeld grondverwerving en inpassing niet onaannemelijk is. Bovendien wordt hiermee niet ingegaan op de mogelijke kosten voor een tunnel aan de Rauwbrakenweg.
Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het in de huidige situatie meer voor de hand lijkt te liggen om de fietstunnel aan te leggen aan de Rauwbrakenweg met het oog op de nabijheid van de bestaande fietsroutes en het sportpark. De raad heeft evenwel mede gekozen voor de beoogde plaats met het oog op de toekomstige wijk Koningsoord. De raad heeft verklaard dat het ontwerpplan hiervoor in de loop van 2013 in procedure zal worden gebracht. Deze wijk zal een centraal punt vormen gelegen binnen Berkel-Enschot. Fietsers zullen vanaf De Kraan sneller dit deel van Berkel-Enschot kunnen inrijden en vandaar hun weg vervolgen. De raad heeft hieraan in redelijkheid meer belang gehecht dan aan de aansluiting op bestaande fietsroutes. Verder vermeldt het verweerschrift dat een fietstunnel aan de Rauwbrakenweg praktisch niet inpasbaar is, omdat de Rauwbrakenweg ongeveer 5,5 m breed is, terwijl de tunnel bij de uitgang 12 m breed zal zijn. De door [appellant] gewenste locatie ligt ingeklemd tussen het sportpark en het bedrijventerrein Enschotsebaan. Voor de aanleg van deze tunnel zou een deel van de uitgegeven gronden van het bedrijventerrein Enschotsebaan weer moeten worden aangekocht. De Afdeling acht het standpunt van de raad met betrekking tot de praktische bezwaren van een tunnel ter plaatse van de Rauwbrakenweg niet onredelijk.
Over de verkeerssituatie op De Kraan overweegt de Afdeling als volgt. De Kraan is 4 m tot 5,5 m breed. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze weg fysiek breed genoeg is voor een combinatie van auto- en fietsverkeer.
Verder vermeldt het verweerschrift dat de verkeersintensiteit over De Kraan gedurende de avondspits ongeveer 154 motorvoertuigen bedraagt. Daarnaast bedraagt de verkeersintensiteit 880 tot 1100 motorvoertuigen per etmaal. Deze verkeersintensiteit is volgens de raad niet ongebruikelijk op een weg met een maximum snelheid van 30 km/u met een combinatie van auto- en fietsverkeer. Weliswaar zijn in deze cijfers niet de mogelijke toekomstige verkeersstromen vanuit Koningsoord meegenomen, maar de raad heeft verklaard dat het gemeentebestuur verkeersmaatregelen kan nemen om de toekomstige verkeersstromen vanuit Koningsoord in de richting van De Kraan te beperken. Verder geldt voor de Rauwbrakenweg dat hierop eveneens sprake is van een combinatie van auto- en fietsverkeer. [appellant] heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat De Kraan ongeschikt is voor fietsverkeer.
Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de keuze kunnen maken om de gewenste fietstunnel aan te leggen op de beoogde plaats tussen de Rauwbrakenweg en De Kraan.
3.3. Met betrekking tot hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd overweegt de Afdeling dat hij zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013