201211630/1/R1.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Dirkshorn, gemeente Schagen,
appellant,
de raad van de gemeente Harenkarspel, thans: Schagen,
verweerder.
Bij besluit van 25 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Dirkshorn" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.H. Bakker en ir. B. Odie, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan heeft betrekking op de kern van Dirkshorn en is overwegend conserverend van aard. Kleinschalige ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt door in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plandeel voor zijn percelen [locaties sub 1]. Op deze gronden zijn de woning van [appellant] en een loods gesitueerd. [appellant] gebruikt deze loods onder meer voor de stalling en opslag van voertuigen van zijn garagebedrijf. Het bedrijfspand van het garagebedrijf van [appellant] is gevestigd op het perceel [locatie sub 2].
3.1. [appellant] betoogt dat de raad aan zijn percelen [locaties sub 1] ten onrechte de bestemming "Bedrijf" heeft toegekend. De gronden worden in hoofdzaak gebruikt voor bewoning. Het gebruik van de gronden voor het stallen van voertuigen kan volgens [appellant] niet worden aangemerkt als bedrijfsuitoefening ter plaatse, maar moet worden gezien als nevengeschikte opslag bij de woonfunctie. Het gebruik voor opslag- en stallingsdoeleinden zal binnen de planperiode van tien jaar worden beëindigd, als gevolg van een integrale verhuizing van zijn autobedrijf naar bedrijventerrein De Dijken. De percelen [locaties sub 1] hadden voor bewoning bestemd moeten worden.
[appellant] betoogt dat de bestemming "Bedrijf" voor zijn percelen [locaties sub 1] niet in overeenstemming is met de richtafstanden als geadviseerd in de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure), nu de raad aan het perceel [locatie sub 4]een woonbestemming heeft toegekend.
[appellant] voert verder aan dat in 1995 bouwvergunning is verleend voor een woning op het perceel [locatie sub 5]. Van deze vergunning is geen gebruik gemaakt. [appellant] stelt dat hij het voornemen heeft om alsnog een woning te realiseren. De raad had het bestaande recht als zodanig dienen over te nemen in het plan, aldus [appellant].
3.2. Volgens de raad is het autobedrijf van [appellant] gesitueerd op twee locaties in Dirkshorn. De hoofdvestiging is gesitueerd op het perceel [locatie sub 2]. Op de percelen [locaties sub 1] vinden onder meer opslag en stalling ten behoeve van het autobedrijf plaats. Partijen zijn in gesprek over een integrale verplaatsing van het autobedrijf naar een bedrijventerrein, maar deze gesprekken hebben tot op heden niet geresulteerd in concrete afspraken. Het is niet bekend wanneer [appellant] zijn bedrijfsactiviteiten ter plaatse zal beëindigen, zodat geen aanleiding bestond voor het toekennen van een reguliere woonbestemming aan de percelen [locaties sub 1], aldus de raad.
Wat betreft de gestelde strijd met de richtafstanden als geadviseerd in de VNG-brochure stelt de raad dat het gebied langs de Raadhuisstraat aangemerkt dient te worden als "gemengd gebied" in de zin van de VNG-brochure. Uitgaande van hoofdstuk 4 van de VNG-brochure is een garagebedrijf toegelaten binnen een gebied met functiemenging, onder de voorwaarde dat de opstal bouwkundig is gescheiden van woningen en andere gevoelige objecten, aldus de raad.
De raad stelt dat hij ten tijde van de planvaststelling ervan heeft mogen uitgaan dat [appellant] geen gebruik wenste te maken van de aan de voormalige eigenaar van het perceel [locatie sub 5] in 1995 verleende bouwvergunning. De door [appellant] gewenste ontwikkelingen op het perceel, zoals onder meer uiteengezet in zijn zienswijze, wijken aanmerkelijk af van het bouwplan waarvoor in 1995 vergunning is verleend.
3.3. Aan de percelen [locaties sub 1] is in het plan de bestemming "Bedrijf" toegekend, met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2". Op het perceel [locatie sub 3]is een bouwvlak gesitueerd. Op een deel van dat bouwvlak is de aanduiding "bedrijfswoning" gelegd.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
1. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 3 onder de categorieën 1 en 2;
4. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
Ingevolge lid 4.6, onder d, kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" de bestemming "Bedrijf" wordt gewijzigd in de bestemming "Wonen - 3" met de daarbij behorende aanduidingen, mits:
2. er maximaal twee woningen worden gerealiseerd;
3.4. Aan het perceel [locatie sub 4]is in het plan de bestemming "Wonen - 2" toegekend. Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:
a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
3.5. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Dirkshorn", vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Harenkarspel bij besluit van 2 februari 1989, waren aan de percelen [locaties sub 1] de bestemmingen "Tuin I", "Tuin II" en "Woondoeleinden" toegekend.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften waren de op de kaart voor "Tuin I" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven, waaronder parkeergelegenheid.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, waren de op de kaart voor "Tuin II" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven, waaronder parkeergelegenheid, alsmede voor bouwwerken ten behoeve van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, waren de op de kaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woningen in de vorm van ééngezinshuizen en bejaardenwoningen met de daarbij behorende bijgebouwen […].
3.6. Aan het perceel [locatie sub 4]waren in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemmingen "Bedrijven met bijbehorende erven" en "Tuin I" toegekend.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften waren de op de kaart voor "Bedrijven met bijbehorende erven" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen met daarbij behorende bedrijfswoningen, aanbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken ten dienste van bedrijven […].
3.7. Op 17 mei 2011 heeft de raad de nota "Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Dirkshorn" vastgesteld (hierna: de Nota). De Nota is betrokken bij de voorbereiding van het plan. Ook is de inhoud van de Nota overgenomen in de plantoelichting. In de Nota staat dat bij het vaststellen van het plan het als zodanig bestemmen van bestaande functies uitgangspunt is. Nieuwe ontwikkelingen worden gefaciliteerd door het opnemen van wijzigingsbevoegdheden. Wat betreft het autobedrijf van [appellant] staat in de Nota (Uitgangspunt 5) dat op het perceel [locatie sub 2] een autobedrijf is gevestigd en dat de intentie is het bedrijf te verplaatsen naar het bedrijventerrein De Dijken. Ook een bij het autobedrijf behorende schuur op het perceel [locatie sub 3]wordt bij de verplaatsing betrokken. Ter plaatse van de schuur kan dan één woning worden gebouwd.
In de plantoelichting staat dat "een bij het autobedrijf behorende schuur op het perceel [locatie sub 3]door middel van een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de bouw van maximaal één woning bij de verplaatsing is betrokken".
3.8. Niet in geschil is dat [appellant] de percelen [locaties sub 1] mede gebruikt voor de stalling en opslag van voertuigen van het garagebedrijf "Autobedrijf [appellant]". Anders dan [appellant] stelt, kan dit gebruik naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als een nevenactiviteit bij een woonbestemming. De stalling en opslag vinden immers plaats in het kader van de exploitatie van het garagebedrijf van [appellant] en niet, bijvoorbeeld, bij een vorm van beroepsuitoefening aan huis. Dit oordeel vindt bevestiging in de door [appellant] overgelegde notitie "Verplaatsing autobedrijf [appellant], financiële en programmatische verkenning", van 4 oktober 2010 (hierna: notitie "Verplaatsing autobedrijf"). Deze notitie is opgesteld in het kader van de onderhandelingen tussen [appellant] en de gemeente over een eventuele bedrijfsverplaatsing van het garagebedrijf van [appellant] naar het bedrijventerrein De Dijken. In de notitie "Verplaatsing autobedrijf" staat onder meer dat het garagebedrijf van [appellant] is gevestigd op twee locaties in Dirkshorn, te weten de percelen [locatie sub 2] en [locaties sub 1]. Bij de onderhandelingen over bedrijfsverplaatsing is gesproken over een integrale verplaatsing van de activiteiten, er is geen onderscheid gemaakt tussen de hoofdvestiging op het perceel [locatie sub 2] en de, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, nevengeschikte opslag op de percelen [locaties sub 1]. Ook staat in de zienswijze van [appellant] op het ontwerpplan dat de door hem voorgestelde wijzigingen van het bestemmingsplan "zinvol zijn als er overeenstemming is bereikt over een bedrijfsverplaatsing van [locatie sub 2] en [..] naar De Dijken".
Het toekennen bij recht van een reguliere woonbestemming aan de percelen van [appellant] is mogelijk indien aannemelijk is dat het gebruik voor bedrijfsdoeleinden binnen de planperiode van tien jaar wordt beëindigd. [appellant] heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij het gebruik van de percelen [locaties sub 1] ten behoeve van zijn garagebedrijf zal staken binnen de planperiode. De enkele stelling van [appellant] dat plannen bestaan om het bedrijf te verhuizen naar een bedrijventerrein is niet voldoende.
3.9. Wat betreft de afstand tussen de gronden met de bestemming "Bedrijf" op de percelen [locaties sub 1] en de woning op het perceel [locatie sub 4], overweegt de Afdeling als volgt.
Aan het perceel [locatie sub 4]was in het ontwerpplan de bestemming "Bedrijf" toegekend. De eigenaar van dat perceel heeft in zijn zienswijze verzocht om het toekennen van een reguliere woonbestemming. De raad heeft deze zienswijze gehonoreerd, nadat eerst, in verband met onder meer de aanwezigheid van het bedrijf van [appellant], advies was ingewonnen bij de regionale milieudienst en deze een positief advies heeft uitgebracht.
In de plantoelichting staat dat het gebied langs de Raadhuisstraat en het centrumgebied van Dirkshorn aangemerkt kunnen worden als een gebied met functiemenging. In hoofdstuk 4 van de VNG-brochure is een "Staat van Bedrijfsactiviteiten" voor gebieden met functiemenging opgenomen. Bedrijven die zich toeleggen op de handel in auto’s en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven, worden aangemerkt als categorie-B bedrijven. Hiervoor geldt volgens de VNG-brochure dat deze toegelaten zijn in gebieden met functiemenging. Gelet op de milieubelasting voor de omgeving moeten deze bedrijven bouwkundig zijn afgescheiden van woningen of andere milieugevoelige functies. De afstand tussen de loods van [appellant] op het percelen [locaties sub 1] en de woning op het perceel [locatie sub 4] bedraagt ongeveer 8 m. Gelet hierop is de planregeling in zoverre in overstemming met de uitgangspunten van hoofdstuk 4 van de VNG-brochure.
3.10. Bij besluit van 14 februari 1995 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [vergunninghouder] met vrijstelling vergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie sub 5]. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 mei 2003 in zaak nr. 200203644/1) is een rechtsgeldige bouwvergunning een bestaand recht waaraan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel niet voorbij kan worden gegaan. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt in geval ten tijde van het vaststellen van het plan aannemelijk is dat van een verleende bouwvergunning geen gebruik zal worden gemaakt.
De raad heeft gesteld dat [appellant] niet eerder dan in zijn beroepschrift heeft gewezen op de bouwvergunning uit 1995. In zijn zienswijze heeft [appellant] een uiteenzetting gegeven van de door hem beoogde ontwikkeling van de percelen [locaties sub 1]. [appellant] wenst bij voorkeur een appartementencomplex te realiseren, met maximaal acht appartementen. Dit volgt ook uit de schets die [appellant] bij zijn zienswijze heeft gevoegd, met daarop de door hem gewenste planologische situatie op de percelen.
De tweede optie die [appellant] in zijn zienswijze heeft voorgesteld is om op de percelen in totaal drie woningen te realiseren. De voorgevelrooilijn van deze woningen zou afgestemd worden met de voorgevelrooilijn van de woning op het perceel Raadhuisstraat 58. [appellant] verzoekt in dat geval om een maximale goothoogte van 4 m voor de drie woningen.
Uit de bouwvergunning van 14 februari 1995 blijkt dat de voorgevel van de vergunde woning ongeveer 6 m achter de voorgevel van de woning op het perceel [locatie sub 4]is gesitueerd. Voorts heeft de woning waarvoor in 1995 bouwvergunning is verleend, een goothoogte van 2,7 m.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad ten tijde van het vaststellen van het plan ervan mogen uitgaan dat [appellant] niet het voornemen had om gebruik te maken van de bouwvergunning van 14 februari 1995, en dat hij andersoortige bebouwing op het perceel wenste te realiseren. Hieruit volgt dat de raad deze bouwvergunning, met daarbij een woonbestemming, niet behoefde over te nemen in het plan.
3.11. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Bedrijf" heeft kunnen toekennen aan de gronden op de percelen [locaties sub 1]. Daarbij heeft de Afdeling betrokken dat de raad, met het oog op een eventuele toekomstige bedrijfsbeëindiging, in het plan een wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen voor de percelen [locaties sub 1]. Met toepassing daarvan kan aan de gronden een woonbestemming worden toegekend.
3.12. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013