201006363/2/R4.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
de raad van de gemeente Albrandswaard,
verweerder.
Bij besluit van 26 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buytenland van Rhoon" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 en 7 maart 2012, waar onder anderen [appellante], bijgestaan door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door ir. P. Kuiper, werkzaam bij de gemeente, en mr. H.M.F.F. Verbeet en mr. H.J. Zwalve-Erades, beiden werkzaam bij Royal Haskoning DHV, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink en mr. J.A. Spee, beiden advocaat te 's-Gravenhage, en drs. M.C.J. Schapendonck, drs. M. ten Brinke en M. Heesakker, allen werkzaam bij de provincie.
De Afdeling heeft de beoordeling van het beroep van [appellante] afgesplitst van de zaak nr. 201006363/1/R4.
Bij tussenuitspraak van 27 juni 2012, nr. 201006363/2/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 26 april 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 12 november 2012 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld.
[appellante] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, haar zienswijze hierover naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Stiekema, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J. Zwalve-Erades en P. Wundirink, zijn verschenen.
1. De Afdeling heeft onder 2.3.3 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat splitsing van de boerderij op het perceel Oudeweg 4 te Rhoon ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens onwenselijk is. Derhalve heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 26 april 2010, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" op voornoemd perceel, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2. Gelet hierop is het beroep van [appellante] tegen het besluit van 26 april 2010 in zoverre gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op voornoemd plandeel.
Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 26 april 2010 is, gelet op de overwegingen 2.4.3 en 2.5.3 van de tussenuitspraak, voor het overige ongegrond. De Afdeling zal hierna onderzoeken in hoeverre de rechtsgevolgen van het besluit voor zover vernietigd, in stand kunnen worden gelaten gelet op het nader door de raad genomen besluit van 12 november 2012.
3. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 2.3.3 is overwogen het besluit van 26 april 2010, voor zover dat ziet op voornoemd plandeel, te herstellen door alsnog toereikend te motiveren om welke redenen het plan niet voorziet in de mogelijkheid om de boerderij op genoemd perceel te splitsen in twee wooneenheden, dan wel, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, het besluit van 26 april 2010 te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor bedoeld plandeel.
4. Bij besluit van 12 november 2012 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld in die zin dat twee wooneenheden zijn toegestaan op het perceel Oudeweg 4. Dit besluit wordt, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, zoals deze luidden ten tijde van belang, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
5. Voor zover [appellante] zich in haar zienswijze over het besluit van 12 november 2012 keert tegen de beperkingen die de bestemming "Tuin" meebrengt voor het gebruik van rondom haar boerderij gelegen gronden met deze bestemming overweegt de Afdeling dat dit aspect niet het onderwerp vormt van de door de Afdeling aan de raad gegeven opdracht en de wijze waarop de raad daaraan uitvoering heeft gegeven. Met dit betoog heeft [appellante] haar beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellante] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
6. [appellante] voert in haar zienswijze over het besluit van 12 november 2012 aan dat de planregels voor de bestemming "Wonen" bij splitsing van de boerderij niet volstaan. Bij verbouwing van de boerderij in twee wooneenheden kan niet worden voldaan aan de in de planregels opgenomen maximale inhoud voor een woning en de maximale goot- en bouwhoogte. [appellante] betoogt dat had moeten worden voorzien in een planregeling waarbij de bestemmingsomschrijving en bouwregels in overeenstemming zijn met het gebruik dat de bestemming toelaat, alsmede met de bestaande afmetingen van de boerderij.
6.1. Ingevolge artikel 18, lid 18.2, aanhef en onder b, c, d en f, van de planregels mag ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen" uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming, en voorts met inachtneming van onder meer de volgende regels:
Ten aanzien van hoofdgebouwen:
b. per bestemmingsvlak mag het bestaande aantal woningen niet worden vergroot;
c. in afwijking van het bepaalde in sub b mag ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' het aangegeven aantal woningen niet worden overschreden;
d. de inhoud van een woning mag maximaal 700 m3 bedragen;
f. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 4 meter respectievelijk 10 meter bedragen.
6.2. Vaststaat dat bij verbouwing van de boerderij in twee wooneenheden niet aan voornoemde bouwregels kan worden voldaan en dat in zoverre deze regels aan splitsing in de weg staan. Ter zitting van 18 april 2013 heeft de raad een voorstel gedaan voor aanpassing van de in artikel 18, lid 18.2, onder d en f, van de planregels opgenomen maximale inhoudsmaat van een woning en de maximale goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw om tegemoet te komen aan de in de zienswijze van [appellante] geconstateerde beperkingen met betrekking tot het beoogde gebruik en de bestaande afmetingen van de boerderij. Ingevolge deze voorgestelde wijziging gelden de beperkingen in maatvoering niet voor wooneenheden die op grond van artikel 18, lid 18.2 onder c, van de planregels zijn toegelaten binnen een bestaand hoofdgebouw. Ter zitting van 18 april 2013 is gebleken dat [appellante] zich in dit voorstel kan vinden.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het besluit van 12 november 2012 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat dit besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep tegen het besluit van 12 november 2012 is in zoverre gegrond en dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover niet is voorzien in bouwregels die de realisatie van twee wooneenheden in de boerderij van [appellante] mogelijk maken.
De Afdeling ziet aanleiding zelfvoorziend - overeenkomstig het voorstel van de raad - artikel 18, lid 18.2, onder d en f, van de planregels te vernietigen en gewijzigd vast te stellen. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden hierdoor in hun belangen worden geschaad, omdat het in deze planregeling buiten toepassing verklaren van de maximale inhoudsmaat van een woning en de maximale goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw uitsluitend gevolgen heeft voor woningen binnen een bestaand hoofdgebouw en bestaande afwijkingen. Gelet op deze uitkomst van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten van het besluit van 26 april 2010 inzake het onder 1 genoemde plandeel, voor zover dat dient te worden vernietigd.
6.3. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
6.4. In hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit van 12 november 2012 voor het overige strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van 12 november 2012 voor het overige anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep tegen het besluit van 12 november 2012 is voor het overige ongegrond.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Albrandswaard van 26 april 2010, waarbij het bestemmingsplan "Buytenland van Rhoon" is vastgesteld, gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Albrandswaard van 26 april 2010, nummer 80720, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel Oudeweg 4 te Rhoon;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II bedoelde besluit, voor zover het betreft dat vernietigde plandeel, geheel in stand blijven;
IV. vernietigt artikel 18, lid 18.2, onder d en f, van de planregels;
V. bepaalt dat artikel 18, lid 18.2, onder d en f, van de planregels als volgt komt te luiden:
d. de inhoud van een woning mag maximaal 700 m3 bedragen, met dien verstande dat deze inhoudsmaat niet geldt voor woningen binnen een bestaand hoofdgebouw die op grond van sub c zijn toegestaan;
f. behoudens bestaande afwijkingen mag de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw maximaal 4 meter respectievelijk 10 meter bedragen;
VI. verklaart het beroep tegen het besluit van 26 april 2010 voor het overige ongegrond;
VII. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Albrandswaard van 12 november 2012, waarbij het bestemmingsplan "Buytenland van Rhoon" gewijzigd is vastgesteld, gedeeltelijk gegrond;
VIII. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Albrandswaard van 12 november 2012, nummer 119773, voor zover niet is voorzien in bouwregels die de realisatie van twee wooneenheden mogelijk maken;
IX. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de onder IV en VIII vernietigde onderdelen van de besluiten van 26 april 2010 en 12 november 2012;
X. draagt de raad van de gemeente Albrandswaard op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel V wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
XI. verklaart het beroep tegen het besluit van 12 november 2012 voor het overige ongegrond;
XII. veroordeelt de raad van de gemeente Albrandswaard tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.652,00 (zegge: zestienhonderdtweeënvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XIII. gelast dat de raad van de gemeente Albrandswaard aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013