201210834/1/R1.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
appellant,
de raad van de gemeente Twenterand,
verweerder.
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied, partiële herziening [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Scholten, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J. Schepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het perceel [locatie 1] te Vriezenveen en maakt het mogelijk om aldaar in plaats van de bestaande bedrijfsbebouwing twee nieuwe vrijstaande woningen te realiseren. Daarnaast voorziet het plan, voor zover relevant, in de bouw van een derde woning op de daarachter gelegen gronden.
3. [appellant] woont op het perceel [locatie 2], dat aan het plangebied grenst. Hij betoogt dat de voorgestane planologische ontwikkeling geen doorgang kan vinden vanwege het ontbreken van een erfdienstbaarheid ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied. Volgens hem is het bestaande recht van overpad beperkt tot de eigenaar van de kadastrale percelen 3082 en 3083 en ziet dit niet op de daarachter gelegen percelen. Ontsluiting van de voorziene woningen is bovendien te regelen via de andere zijde aan de Verzetstraat, aldus [appellant].
Verder betoogt [appellant] dat hij wordt beperkt in de uitoefening van zijn eigendomsrecht, aangezien een gedeelte van zijn gronden in het plan de bestemming "Openbare weg" krijgt.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat wordt aangesloten bij hetgeen in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 6 juni 2012, zaak nr. 128776/KG ZA 12-103 (hierna: het vonnis), omtrent de strekking van de erfdienstbaarheid is overwogen. De stelling van [appellant] dat sprake is van een openbare weg kan de raad niet volgen, aangezien het recht van overpad slechts aan een drietal woningen toekomt en in die zin geen sprake is van een openbare weg.
5. Aan de noordelijke helft van het plangebied, waarop zich onder meer de percelen [locatie 1] bevinden, is de bestemming "Wonen-Karakteristiek" toegekend. Binnen deze bestemming zijn drie bouwvlakken opgenomen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming onder meer bedoeld voor wonen, open ruimte en/of inrichting van erven.
Ingevolge lid 5.2, onder a, sub 1, mag binnen een bouwvlak een hoofdgebouw worden opgericht.
Ingevolge artikel 1, lid 1.18, is een erf de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming.
6. Ter zitting heeft [appellant] erkend dat de bedoelde erfdienstbaarheid geen persoonsgebonden maar een zaaksgebonden recht is en daarmee geen privaatrechtelijke belemmering vormt voor de realisatie van de bestemming "Wonen-Karakteristiek" ter plaatse van de percelen [locatie 1].
De Afdeling overweegt voorts dat, wat er van de omvang van de erfdienstbaarheid ook zij, ook niet gebleken is dat het mogelijk ontbreken daarvan ten behoeve van de daarachter gelegen percelen de realisatie van die bestemming in de weg staat. Daartoe wordt overwogen dat als de daarachter gelegen gronden niet via het Westeinde zouden kunnen worden ontsloten, ontsluiting ook via de andere zijde aan de Verzetstraat mogelijk is, zoals [appellant] heeft aangevoerd en de raad ter zitting desgevraagd heeft bevestigd. Daarmee is geen sprake van een privaatrechtelijke belemmering die de voorgestane planologische ontwikkeling onmogelijk maakt.
7. Voor zover [appellant] betoogt dat in een andere wijze van ontsluiting voor de geplande woningen had moeten worden voorzien dan via zijn perceel, omdat ontsluiting via zijn gronden een grotere belasting voor hem inhoudt, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat de realisatie van de voorziene woningen zal leiden tot een zodanige toename van verkeer dat de raad aan het belang van [appellant] een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan het belang bij de realisatie van deze woningen. Daarbij betrekt de Afdeling dat ter plaatse voorheen het autobedrijf van [belanghebbende] was gevestigd waardoor [appellant] in die situatie reeds te maken had met verkeer van en naar dat bedrijf. Het betoog faalt.
8. Over het betoog van [appellant] dat hij wordt beperkt in zijn eigendomsrecht als gevolg van het toekennen van de bestemming "Openbare weg" aan een gedeelte van zijn gronden, stelt de Afdeling voorop dat het plan een dergelijke bestemming niet bevat. Het betoog faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakovi?, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Bošnjakovi?
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013