201303051/2/R2.
Datum uitspraak: 4 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Lemele, gemeente Ommen,
de raad van de gemeente Ommen,
verweerder.
Bij besluit van 7 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Lemelerweg 26 en 28 Lemele" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 mei 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door C. Visscher en drs. E. Munneke, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is Zonnevest B.V., vertegenwoordigd door F.J. Weenink en ing. A.M. Exel, ter zitting gehoord.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een planologisch kader voor de gronden aan de Lemelerweg 26 en 28 te Lemele (hierna: de gronden) waarbij is voorzien in de realisatie van twee woningen en een hooimijt.
3. [verzoeker] en anderen stellen dat het plan leidt tot aantasting van het Essenlandschap en aantasting van de bestaande zichtlijnen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het landschappelijk beeld wordt aangetast door de in het plangebied aanwezige leegstaande boerderij en de daarbij behorende in verval geraakte bijgebouwen en erfbeplanting. Hierdoor is van het kleinschalige esdorpenlandschap op de flank van de aanwezige es weinig overgebleven. Het plan voorziet in herstel van de karakteristieke boerderij waarbij door middel van een beplantingsplan de ruimtelijke kwaliteit van de entree van het dorp Lemele wordt verbeterd en de landschappelijke inpassing zorgt voor het behoud van de zichtlijnen naar de achterliggende es, aldus de raad.
3.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken […] als niet wordt voldaan aan de verplichting met betrekking tot de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.3. In de plantoelichting is vermeld dat het in Bijlage 2 van de planregels opgenomen beplantingsplan strekt tot behoud en versterking van de bestaande waardevolle cultuurhistorische lijnen en landschapselementen waaronder de es, van de openheid op de es en meer verdichting op de flank van de es en het beleefbaar houden van de cultuurhistorisch waardevolle open es. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. De uitvoering van het beplantingsplan is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de planregels en is volgens de raad verder geborgd in een anterieure overeenkomst met een kettingbeding en een boeteclausule. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd bestaat vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen afbreuk doet aan het bestaande Essenlandschap en niet zal leiden tot aantasting van de bestaande zichtlijnen naar de achterliggende es.
Gelet hierop bestaat in zoverre geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. [verzoeker] en anderen stellen dat het plan ten onrechte voorziet in twee vrijstaande wooneenheden. [verzoeker] en anderen wijzen er in dit verband op dat het plan ten onrechte dan wel op onjuiste wijze aan het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen (hierna: GOP) is getoetst. Daarbij stellen [verzoeker] en anderen dat het GOP ten tijde van de voorbereidingsprocedure van het plan nog niet was vastgesteld en dat de toetsing van het plan aan het GOP leidt tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van de door hen geëxploiteerde recreatiebedrijven.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de vrijstaande woningen waarin het plan voorziet de bedrijfsvoering van de door [verzoeker] en anderen geëxploiteerde recreatiebedrijven niet zal belemmeren. Hoewel het plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan en de op grond hiervan aanwezige situatie voorziet in een uitbreiding van de bebouwing van de gronden, wordt het aantal wooneenheden door het plan niet uitgebreid. Verder is de afstand van het plangebied tot de omliggende recreatiebedrijven zodanig dat voor een belemmering in de bedrijfsvoering door [verzoeker] en anderen niet behoeft te worden gevreesd, aldus de raad.
4.2. Ten aanzien van de toetsing van het plan aan het GOP overweegt de voorzitter dat de raad bij de voorbereiding van het plan heeft mogen anticiperen op de inwerkingtreding van het GOP, te meer nu het GOP, net als het plan, op 7 februari 2013 is vastgesteld. Blijkens de plantoelichting biedt het GOP een kader voor een meer flexibele en toekomstgerichte benadering van ontwikkelingen in het buitengebied, waarbij bescherming wordt geboden aan het aantrekkelijke landschap en de natuurgebieden. Wat de ontwikkeling van woningen in of aansluitend op de kernen betreft vermeldt het GOP dat de nieuwbouw van woningen moet passen bij de gebiedskenmerken, de sociaal-economische structuur moet versterken en geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan hiermee in overeenstemming is. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd bestaat vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Ook overigens hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de toetsing van het plan aan het GOP een onevenredige belemmering van hun bedrijfsvoering betekent.
Uit de plantoelichting blijkt verder dat de raad bij de beoordeling van het plan de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) heeft toegepast. Daarbij is gebleken dat wat de in de omgeving van het plangebied gelegen recreatiebedrijven betreft voor beide in het plan voorziene woningen aan de richtafstand van 50 meter uit de VNG-brochure wordt voldaan. Voorts stond het vorige bestemmingsplan reeds twee wooneenheden ter plaatse van de gronden toe die in de bestaande boerderij zijn gerealiseerd, zodat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat het plan niet in een uitbreiding van het aantal wooneenheden voorziet. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd bestaat vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van [verzoeker] en anderen zal leiden. Gelet hierop bestaat in zoverre geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Ook in hetgeen overigens door [verzoeker] en anderen is gesteld ziet de voorzitter hiertoe geen aanleiding.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2013