ECLI:NL:RVS:2013:CA2839
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- R.W.L. Loeb
- D.L. Bolleboom
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van handhaving van een last onder dwangsom betreffende werktuigenberging in strijd met bestemmingsplan
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Nederland. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld, dat op 12 juni 2012 aan [appellant] de last heeft opgelegd om een werktuigenberging op zijn perceel in Kootwijkerbroek te verwijderen voor 1 augustus 2012, op straffe van een dwangsom. Het college heeft deze last opgelegd omdat de aanwezigheid van de werktuigenberging in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en er geen omgevingsvergunning was verleend voor het oprichten ervan.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft op 8 maart 2013 het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 mei 2013 is de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door een gemachtigde en het college werd vertegenwoordigd door mr. J. Brink.
De voorzitter heeft overwogen dat er geen beletsel is om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het college heeft terecht handhavend opgetreden, aangezien de werktuigenberging in strijd is met het bestemmingsplan. [appellant] heeft betoogd dat er concreet zicht op legalisering bestaat, omdat hij een verzoek om herziening van het bestemmingsplan heeft ingediend en het college heeft toegezegd hem daarin te willen ondersteunen. De voorzitter heeft echter geoordeeld dat er ten tijde van het besluit van 25 oktober 2012 geen voorbereidingsbesluit of ontwerp van een gewijzigd bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waardoor er geen concreet zicht op legalisering was.
De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die het college hadden moeten doen afzien van handhavend optreden, en de gevolgen van de illegale situatie zijn voor rekening van [appellant].