ECLI:NL:RVS:2013:CA2839

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201303423/1/A1 en 201303423/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • D.L. Bolleboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van een last onder dwangsom betreffende werktuigenberging in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Nederland. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld, dat op 12 juni 2012 aan [appellant] de last heeft opgelegd om een werktuigenberging op zijn perceel in Kootwijkerbroek te verwijderen voor 1 augustus 2012, op straffe van een dwangsom. Het college heeft deze last opgelegd omdat de aanwezigheid van de werktuigenberging in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en er geen omgevingsvergunning was verleend voor het oprichten ervan.

De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft op 8 maart 2013 het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 mei 2013 is de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door een gemachtigde en het college werd vertegenwoordigd door mr. J. Brink.

De voorzitter heeft overwogen dat er geen beletsel is om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het college heeft terecht handhavend opgetreden, aangezien de werktuigenberging in strijd is met het bestemmingsplan. [appellant] heeft betoogd dat er concreet zicht op legalisering bestaat, omdat hij een verzoek om herziening van het bestemmingsplan heeft ingediend en het college heeft toegezegd hem daarin te willen ondersteunen. De voorzitter heeft echter geoordeeld dat er ten tijde van het besluit van 25 oktober 2012 geen voorbereidingsbesluit of ontwerp van een gewijzigd bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waardoor er geen concreet zicht op legalisering was.

De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die het college hadden moeten doen afzien van handhavend optreden, en de gevolgen van de illegale situatie zijn voor rekening van [appellant].

Uitspraak

201303423/1/A1 en 201303423/2/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en (met toepassing van artikel 8:86 van die wet) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2013 in de
zaken nrs. 12/6137 en 12/6138 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast de werktuigenberging op het perceel [locatie] te Kootwijkerbroek, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie [.],
nr. [….], (hierna: het perceel), voor 1 augustus 2012 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[partij A] en [partij B] hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [partij A] en [partij B] hebben elk nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Brink, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [partij A] gehoord.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Niet in geschil is dat de aanwezigheid van de werktuigenberging, waar de last op ziet, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en voor het oprichten ervan geen omgevingsvergunning is verleend. Het college kon daartegen derhalve handhavend optreden.
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat concreet zicht op legalisering van de werktuigenberging bestaat, nu hij op 25 juni 2012 een verzoek om herziening van het bestemmingsplan heeft ingediend en hij van het college de toezegging heeft gekregen dat het daar onder voorwaarden aan wil meewerken. Verder heeft de voorzieningenrechter miskend dat het college hem heeft toegezegd dat de begunstigingstermijn van de last zal worden verlengd, totdat een besluit op zijn verzoek om herziening van het bestemmingsplan zal zijn genomen.
4.1. Vast staat dat ten tijde van het besluit van 25 oktober 2012 met betrekking tot het perceel geen voorbereidingsbesluit was genomen of een ontwerp van een gewijzigd bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee de illegale werktuigenberging zou worden gelegaliseerd. De voorzieningenrechter heeft de gestelde omstandigheid dat [appellant] ten tijde van belang een aanvraag om herziening van het bestemmingsplan had ingediend onder die omstandigheden terecht onvoldoende geacht om concreet zicht op legalisering aan te nemen. Ook de principetoezegging in de brief van het college van 5 april 2013 levert dit concrete zicht niet op, reeds omdat die brief van ruim na dat besluit dateert.
De voorzieningenrechter heeft terecht overigens evenmin bijzondere omstandigheden aangenomen die het college hadden moeten doen afzien van het handhavend optreden. Daartoe is van belang dat [appellant] zijn - zijdens het college weersproken - stelling dat het college hem heeft toegezegd dat de begunstigingstermijn wordt verlengd, totdat op zijn verzoek om herziening van het bestemmingsplan is besloten, niet aannemelijk heeft gemaakt.
Voor zover [appellant] verder heeft aangevoerd dat de handhaving onredelijk is, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college de gevolgen van het feit dat hij de werktuigenberging heeft opgericht, zonder over een bouwvergunning te beschikken, voor zijn rekening heeft mogen laten.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2013
641.