ECLI:NL:RVS:2013:CA2841

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201304008/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • N.D.T. Pieters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Eindhoven

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H.P.M. Onroerend Goed B.V., gevestigd te Eindhoven, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is gericht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, dat op 18 juni 2012 heeft gelast dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel Luchthavenweg 47/49 te Eindhoven ten behoeve van een autoparkeerbedrijf moet worden beëindigd. H.P.M. Onroerend Goed heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft op 18 april 2013 het beroep van H.P.M. Onroerend Goed ongegrond verklaard. Hierop heeft H.P.M. Onroerend Goed hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 30 mei 2013 ter zitting behandeld. H.P.M. Onroerend Goed was vertegenwoordigd door R.P.L. Hertroijs en mr. M.J.G. Pennings, terwijl het college werd vertegenwoordigd door B. Timmersmans.

In de overwegingen van de voorzitter werd gesteld dat H.P.M. Onroerend Goed niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onevenredig en onherstelbaar nadeel zal lijden door uitvoering te geven aan de last. De voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek werd dan ook afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2013.

Uitspraak

201304008/2/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H.P.M. Onroerend Goed B.V., gevestigd te Eindhoven,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2013 in de zaken nrs. 13/791 en 13/792 in het geding tussen:
H.P.M. Onroerend Goed
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2012 heeft het college H.P.M. Onroerend Goed gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel Luchthavenweg 47/49 te Eindhoven ten behoeve van een autoparkeerbedrijf te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 16 januari 2013 heeft het het door H.P.M. Onroerend Goed daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het betrekking heeft op de omvang van de last, voor het overige ongegrond en het besluit onder aanvulling van de motivering ervan in stand gelaten.
Bij uitspraak van 18 april 2013 heeft de voorzieningenrechter het door H.P.M. Onroerend Goed daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft H.P.M. Onroerend Goed hoger beroep ingesteld. Zij heeft voorts de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 mei 2013, waar H.P.M. Onroerend Goed, vertegenwoordigd R.P.L. Hertroijs, bijgestaan door mr. M.J.G. Pennings, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door B. Timmersmans, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verzoek strekt er toe de besluiten van 18 juni 2012 en 16 januari 2013 te schorsen. H.P.M. Onroerend Goed heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij, door uitvoering te moeten geven aan de last, voordat in de bodemprocedure over de rechtmatigheid ervan is beslist, onevenredig en onherstelbaar nadeel zal lijden.
1.1. H.P.M. Onroerend Goed heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij onevenredige en onherstelbare nadeel zal leiden, zodat geen aanleiding bestaat om het voor het kunnen treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang aan te nemen. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat H.P.M. Onroerend Goed ter zitting niet heeft betwist dat zij, indien zij schade lijdt door gevolg te geven aan de last, terwijl die haar ten onrechte is opgelegd, de gemeente tot vergoeding van die schade kan aanspreken. Voorts wordt in aanmerking genomen dat, voor zover H.P.M. Onroerend Goed stelt dat zij de inkomsten uit het gebruik van het perceel niet kan missen, zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het uitvoering geven aan de last in een financiële noodsituatie komt te verkeren.
De conclusie is dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2013
473.