201208479/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] gevestigd te [plaats], en [appellant B] en [appellante C], beiden wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 juli 2012 in de zaken nrs. 12/752 en 12/848 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân.
Bij besluit van 7 juni 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend tegen de in afwijking van het Bouwbesluit opgerichte woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] (hierna: de percelen) op te treden afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1. [appellante A] is eigenaar van de woning op het perceel [locatie 1] en [appellant B] en [appellante C] zijn eigenaar van die op het perceel [locatie 2]. Vanuit de slaapkamers op de eerste verdieping van de woningen kan toegang worden verkregen tot een dakterras.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank de door hem voorgedragen beroepsgrond die betrekking heeft op de strijd van het niveauverschil van de opstap vanaf het dakterras naar de slaapkamers met artikel 2.31 van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) ten onrechte niet bij de beoordeling van het beroep heeft betrokken.
2.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verzoek om handhaving geen betrekking heeft op de door [appellant] gestelde strijdigheid met artikel 2.31 van het Bouwbesluit en het in beroep bestreden besluit daar niet op ziet.
3. De rechtbank heeft overwogen dat voor de toegang van de slaapkamers tot het dakterras ingevolge artikel 4.11, eerste lid, gelezen in verbinding met tabel 4.10 van het Bouwbesluit, geen eisen zijn gesteld ten aanzien van de minimale hoogte, maar voor de toegang tot de slaapkamers vanaf het dakterras een hoogte geldt van minimaal 2,30 m. Volgens haar brengt redelijke uitleg mee dat artikel 4.11, eerste lid, van het Bouwbesluit niet van toepassing is op de toegang tot de slaapkamers vanaf het dakterras, aldus de rechtbank. Hierbij acht zij van belang dat de toegangen veeleer kunnen worden aangemerkt als toegangen tot het dakterras dan tot slaapkamers, omdat het dakterras uitsluitend vanuit slaapkamers kan worden bereikt. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de aanvraag niet blijkt dat het dakterras, behorende bij beide woningen, is aangemerkt als verblijfsruimte of verblijfsgebied, zodat artikel 4.11 en artikel 4.12 van het Bouwbesluit niet van toepassing zijn. Onder die omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de artikelen 4.11 en artikel 4.12 van het Bouwbesluit niet zijn overtreden, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank de artikelen 4.11 en 4.12 van het Bouwbesluit aldus ten onrechte niet van toepassing op de toegangsdeuren, die vanuit de op de eerste verdieping gelegen slaapkamers uitkomen op het dakterras, heeft geacht en die bepalingen ten onrechte niet overtreden heeft geacht.
4.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit wordt verstaan onder
gebruiksfunctie: de gedeelten van een of meer bouwwerken op een perceel of standplaats, die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen;
verblijfsgebied: gedeelte van een gebruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte, bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toiletruimte, een badruimte, een technische ruimte of een verkeersruimte;
toegang van een gebruiksfunctie: toegang tot het aansluitende terrein, een gemeenschappelijke verkeersruimte, een gemeenschappelijk verblijfsgebied of een ruimte van een andere gebruiksfunctie, ter plaatse waarvan een route begint die uitsluitend door niet-gemeenschappelijke ruimten van de gebruiksfunctie naar een punt in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied voert;
verblijfsruimte: ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden;
verkeersruimte: ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte;
verkeersroute: route die begint bij een toegang van een ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt bij de toegang van een andere ruimte;
Ingevolge artikel 4.10, eerste lid, heeft een te bouwen bouwwerk toegangen met een zodanige doorgang en verkeersroutes met een zodanige vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
Ingevolge het tweede lid, wordt, voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.10 voorschriften zijn aangewezen, voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Ingevolge het derde lid, is het eerste niet van toepassing op de gebruiksfuncties, waarvoor in tabel 4.10 geen voorschrift is aangewezen.
Ingevolge artikel 4.11, eerste lid, heeft een toegang van een ruimte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste de grenswaarde, als aangegeven in tabel 4.10. Dit geldt uitsluitend voor:
f. een ruimte voor het bereiken van een in dit lid genoemde ruimte;
Ingevolge artikel 4.12, eerste lid, heeft een verkeersroute die begint bij een toegang, als bedoeld in artikel 4.11, over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste de grenswaarde, als aangegeven in tabel 4.10.
4.2. De deuren die vanuit het dakterras toegang bieden tot de slaapkamers, bieden toegang tot een verblijfsruimte met een woonfunctie, als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit. Verder begint bij deze toegang een route, die gezien de bouwtekeningen, moet worden aangemerkt als een verkeersroute, als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1.1 van het Bouwbesluit. Dit betekent dat ingevolge artikel 4.11, gelezen in verbinding met tabel 4.10 en artikel 4.12 van het Bouwbesluit, voor deze toegang een minimale breedte van 0,85 m en een minimale hoogte van 2,30 m geldt. Dat dezelfde deuren toegang bieden tot het dakterras en voor deze toegang zulke eisen niet zijn gesteld, betekent niet dat de eisen ten aanzien van de hoogte en breedte niet gelden.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 1 maart 2012 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt, voor zover het college zich daarbij op het standpunt heeft gesteld dat het bepaalde in artikel 4.11 en artikel 4.12 van het Bouwbesluit niet van toepassing is en zich daarom geen overtreding van die artikelen voordoet, wegens een motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 juli 2012 in de zaken nrs. AWB 12/752 en 12/848;
III. verklaart het door [appellante A], [appellant B] en [appellante C] bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sudwest Fryslan van 1 maart 2012, kenmerk U12.001849, voor zover het college zich daarbij op het standpunt heeft gesteld dat het bepaalde in artikel 4.11 en artikel 4.12 van het Bouwbesluit niet op het gebouwde van toepassing is en zich daarom geen overtreding van die artikelen voordoet;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sudwest Fryslan tot vergoeding aan [appellante A], [appellant B] en [appellante C] van bij hem in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sudwest Fryslan aan [appellante A], [appellant B] en [appellante C] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 776,00 (zegge: zevenhonderdzesenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013