ECLI:NL:RVS:2013:CA2867

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206502/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor antennemast in Bennekom: hoger beroep en vernietiging eerdere uitspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2012, waarin de rechtbank de bouwvergunning voor een antennemast op het perceel [locatie] te Bennekom heeft geweigerd. Het college van burgemeester en wethouders van Ede had op 18 augustus 2011 ontheffing van het bestemmingsplan en een lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van de antennemast. De rechtbank oordeelde echter dat het college ten onrechte niet had onderkend dat een negatief welstandsadvies een gerechtvaardigde beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting kan opleveren, en verklaarde de beroepen van [partij sub 1] en [partij sub 2] gegrond.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. Tijdens de zitting op 13 december 2012 zijn zowel [appellant] als de betrokken partijen verschenen. De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 6 februari 2013 het college opgedragen om het gebrek in het besluit van 18 augustus 2011 te herstellen. Het college heeft vervolgens op 2 april 2013 een nieuw besluit genomen, waarin het opnieuw weigerde de bouwvergunning te verlenen, ditmaal op basis van een aanvullend welstandsadvies.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college terecht heeft geweigerd de bouwvergunning te verlenen, omdat de plaatsing van de antennemast een negatieve invloed heeft op het straatbeeld en de karakteristiek van de wijk. De Afdeling heeft het hoger beroep van [appellant] gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de bouwvergunning weigerde, en het beroep tegen het besluit van 2 april 2013 ongegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201206502/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bennekom, gemeente Ede,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2012 in zaken nrs. 11/3725 en 11/3726 in het geding tussen:
1. [partij sub 1A] en [partij sub 1B],
2. [partij sub 2A] en [partij sub 2B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft het college aan [appellant] ontheffing van het bestemmingsplan en lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een antennemast op het perceel [locatie] te Bennekom (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 24 mei 2012 heeft de rechtbank de daartegen door [partij sub 1A] en [partij sub 1B] (hierna tezamen in enkelvoud: [partij sub 1]) en [partij sub 2A] en [partij sub 2B] (hierna tezamen in enkelvoud: [partij sub 2]) ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 18 augustus 2011 vernietigd, de bouwvergunning alsnog geweigerd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[partij sub 1] en [partij sub 2] hebben tezamen een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. de Jong, [partij sub 1] en [partij sub 2] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door R. Doorakkers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201206502/1/T1/A1 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het daarin omschreven gebrek in het besluit van 18 augustus 2011 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college alsnog geweigerd voor het plaatsen van een antennemast op het perceel een bouwvergunning te verlenen.
[partij sub 1] en [partij sub 2] tezamen en [appellant] hebben zienswijzen naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een uitschuifbare stalen vakwerk-antennemast met een maximale hoogte van 18 m op het achtererf van het perceel, dat gelegen is in het achtertuinengebied tussen de woningen aan de Hof van Putten en de Van Broekhuysenstraat te Bennekom.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college bij zijn besluitvorming ten onrechte niet heeft onderkend dat een negatief welstandsadvies een gerechtvaardigde beperking van het door artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting kan opleveren, de beroepen om die reden terecht gegrond heeft verklaard en het besluit terecht heeft vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Voorts heeft de Afdeling daarbij overwogen dat de rechtbank, bij gebruikmaking van de in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb gegeven bevoegdheid de bouwvergunning zelfvoorziend te weigeren en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, heeft nagelaten te motiveren of uit het onderhavige welstandsadvies in redelijkheid kan worden afgeleid dat het welstandsbezwaar in dit geval zodanig zwaarwegend is, dat het bouwplan onevenredig bezwarend voor omwonenden moet worden geacht. Daarbij is tevens van belang of bij weigering van de bouwvergunning [appellant] het zendamateurschap onmogelijk wordt gemaakt dan wel dat hij andere communicatiemiddelen kan aanwenden om informatie te ontvangen en te verzenden teneinde zijn in artikel 10 van het EVRM vervatte recht te kunnen uitoefenen. De rechtbank heeft niet onderkend dat een dergelijk oordeel, voorzien van een deugdelijke motivering, voorbehouden had moeten blijven aan het college.
De Afdeling heeft hierin aanleiding gezien het college op te dragen om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, alsnog toereikend te motiveren of bouwvergunning voor het bouwplan moet worden verleend en zo nodig het besluit van 18 augustus 2011 te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.
3. Het college heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak op 2 april 2013 een nieuw besluit genomen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
4. Bij het besluit van 2 april 2013 heeft het college alsnog geweigerd een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een antennemast op het perceel. Daaraan heeft het college een aanvullend advies van de welstandscommissie ten grondslag gelegd. Volgens dit advies heeft de plaatsing van de mast een vergaande invloed op het straatbeeld en de karakteristiek van de wijk. De mast wordt, in afwijking van het gewenste beeld, een beeldbepalend element. Dit heeft tevens een grote impact op de naastgelegen erven. Een zendmast met een dergelijke hoogte is een wezensvreemd element in een woonwijk. De invloed op de omliggende percelen is, vanwege de hoogte, groot. Het college heeft hieruit afgeleid dat het vanuit welstandsoptiek niet gewenst is medewerking aan het bouwplan te verlenen. Het college heeft voorts overwogen dat [appellant] een alternatief ter beschikking staat in de vorm van een op grond van het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij op te richten antennedrager, geplaatst in het dakvlak en niet hoger dan 5 m, die hem in staat stelt zijn activiteiten als zendamateur uit te oefenen. Volgens het college weegt het algemeen belang bij het voorkomen van de impact van het bouwplan op de omgeving in dit geval zwaarder dan de uitoefening van een hobbymatige activiteit door één persoon of huishouden. Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat redelijke eisen van welstand kunnen worden aangemerkt als een reëel maatschappelijk belang dat een beperking rechtvaardigt van het recht op vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 10, tweede lid, van het EVRM om wanordelijkheden te voorkomen en de rechten van anderen te beschermen. Volgens het college komt de beperking in dit geval tegemoet aan een dringende maatschappelijke behoefte en staat deze in redelijke verhouding tot het ermee nagestreefde doel, in aanmerking genomen dat de beperking niet op de inhoud van de uitingen ziet, maar enkel op de concrete vorm en omvang van de antennemast.
5. [appellant] betoogt in zijn zienswijze, dat de door het college als alternatief genoemde omgevingsvergunningvrije mast uit een oogpunt van redelijke eisen van welstand op meer bezwaren stuit dan de aangevraagde mast. Dit betoog kan, reeds omdat in geval van een omgevingsvergunningvrij bouwwerk vooraf geen toets aan welstandseisen plaatsvindt, niet leiden tot het oordeel dat het college bouwvergunning voor de mast ten onrechte alsnog heeft geweigerd en faalt mitsdien.
6. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de bouwvergunning alsnog is geweigerd en is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 april 2013 is ongegrond.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2012 in zaken nrs. 11/3725 en 11/3726, voor zover daarbij de bouwvergunning alsnog is geweigerd en is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 2 april 2013, kenmerk 2010L0141/130, ongegrond;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ede tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: duizend honderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ede aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013
392.