201205198/1/A4.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente West Maas en Waal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 april 2012 in zaak nrs. 11/3877 en 11/3945 in het geding tussen:
1. [wederpartij], wonend te [woonplaats], gemeente West Maas en Waal,
2. [appellante]
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal.
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college [wederpartij] gelast het gebruik van de schokgolfgenerator bij zijn fruitteeltbedrijf aan de [locatie] te [plaats] te staken en gestaakt te houden. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 2.000,00 voor iedere keer dat [wederpartij] de schokgolfgenerator in werking stelt, met een maximum van € 20.000,00.
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de last onder dwangsom gewijzigd en het verzoek van [appellante] om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen. De gewijzigde last houdt in dat het [wederpartij] verboden is de schokgolfgenerator gebruiksklaar op het perceel [locatie] aanwezig te hebben. Aan de gewijzigde last is een dwangsom verbonden van € 5.000,00 voor elke geconstateerde overtreding, met een maximum van € 50.000,00.
Bij uitspraak van 17 april 2012, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Hendriks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. P.M.M. de Bont, als partij gehoord.
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de last had moeten inhouden dat het verboden is om een schokgolfgenerator op het perceel [locatie] aanwezig te hebben. Een last die slechts het gebruiksklaar aanwezig hebben van de schokgolfgenerator verbiedt, is volgens [appellante] onvoldoende handhaafbaar, nu de schokgolfgenerator op eenvoudige wijze gebruiksklaar en -onklaar kan worden gemaakt. Voor een last inhoudende dat het in het geheel niet is toegestaan om een schokgolfgenerator ter plaatse aanwezig te hebben, was volgens [appellante] te meer reden, omdat de aanwezigheid van de schokgolfgenerator ten tijde van het nemen van het besluit van 9 augustus 2011 niet was toegestaan vanwege het ontbreken van de daarvoor vereiste omgevingsvergunning voor bouwen en voorts een besluit tot vaststelling van maatwerkvoorschriften ontbrak.
1.1. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat aan de hand van de aanwezigheid, alsmede het al dan niet aangesloten zijn, van de gasflessen in de inrichting eenvoudig kan worden gecontroleerd of de schokgolfgenerator gebruiksklaar is en derhalve of de opgelegde last wordt nageleefd. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door het college gegeven toelichting. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de opgelegde last onvoldoende handhaafbaar is. Dat een verbod op het aanwezig hebben van een schokgolfgenerator wellicht eenvoudiger handhaafbaar is, is geen reden om de opgelegde last onvoldoende handhaafbaar te achten.
1.2. Het al dan niet zonder daartoe vereiste omgevingsvergunning voor bouwen aanwezig zijn van de schokgolfgenerator is in deze procedure niet aan de orde. Bij het besluit van 18 januari 2011 is het college ambtshalve handhavend opgetreden wegens overschrijding van de voor de inrichting van [wederpartij] op grond van het Besluit landbouw milieubeheer geldende geluidgrenswaarden als gevolg van het gebruik van de schokgolfgenerator. Bij het besluit is niet beslist op een verzoek van [appellante] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen. Het college was niet gehouden om in het kader van het bezwaar van [appellante] tegen dit ambtshalve genomen besluit te beoordelen of tevens aanleiding bestond handhavend op te treden tegen het zonder omgevingsvergunning voor bouwen aanwezig zijn van de schokgolfgenerator. [appellante] had hiertoe een handhavingsverzoek kunnen indienen bij het college.
Zoals volgt uit overweging 1.1 was voor het beëindigen van de in deze procedure aan de orde zijnde overschrijding van de op grond van het Besluit landbouw milieubeheer geldende geluidgrenswaarden een verbod op het aanwezig hebben van een schokgolfgenerator niet noodzakelijk. Het college heeft ter beëindiging van deze overschrijding in redelijkheid kunnen volstaan met een last inhoudende dat het gebruiksklaar aanwezig hebben van de schokgolfgenerator niet is toegestaan. Dat ten tijde van het nemen van het besluit van 9 augustus 2011 een besluit tot vaststelling van maatwerkvoorschriften ter legalisering van het gebruik van de schokgolfgenerator ontbrak, is verder niet in geschil. Om die reden heeft het college geen concreet zicht op legalisatie van de overtreding van het Besluit landbouw milieubeheer aangenomen.
1.3. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen reden gezien voor het oordeel dat het college een verderstrekkende last aan [wederpartij] had moeten opleggen.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college haar verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten terecht heeft afgewezen. Volgens haar is het besluit van 18 januari 2011 in het besluit van 9 augustus 2011 herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid, zodat haar verzoek had moeten worden toegewezen.
2.1. Ingevolge artikel 5:32b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) staan de dwangsombedragen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 18 januari 2011 bij het besluit van 9 augustus 2011 slechts is gewijzigd op grond van doelmatigheidsoverwegingen en niet wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid, zodat het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten door het college terecht is afgewezen.
Bij het besluit van 9 augustus 2011 zijn onder meer de dwangsombedragen verhoogd, overeenkomstig de daarover door [appellante] in bezwaar aangevoerde grond. Het college heeft in het besluit van 9 augustus 2011 het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen, waarin de commissie heeft geadviseerd het bezwaar onder meer gegrond te verklaren wat de hoogte van de dwangsommen betreft en de dwangsombedragen te verhogen. Daarbij heeft de commissie zich op het standpunt gesteld dat de last gewijzigd dient te worden om daadwerkelijk effectief te zijn en dat bij een dwangsom van € 2.000,00 een aanmerkelijk risico bestaat dat [wederpartij], op grond van een afweging van enerzijds de kosten van het verbeuren van de dwangsom en anderzijds de mogelijke kosten van hagelschade aan zijn fruit, de schokgolfgenerator toch zal gebruiken. Dit door het college overgenomen standpunt kan niet anders worden begrepen dan dat de in het besluit van 18 januari 2011 opgenomen dwangsombedragen niet voldeden aan de eis in artikel 5:32b, derde lid, van de Awb dat de bedragen in redelijke verhouding staan tot de beoogde werking van de dwangsom, zodat moet worden geoordeeld dat het college dat besluit heeft herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Dat het besluit van 9 augustus 2011 nog steeds strekte tot handhaving en de handhavingsgrondslag niet werd gewijzigd, maakt dit, anders dan waarvan het college is uitgegaan, niet anders. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek van [appellante] om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten in stand is gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 9 augustus 2011 gedeeltelijk gegrond verklaren en dit besluit vernietigen, voor zover daarbij het verzoek van [appellante] om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten is afgewezen. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, voor het overige te worden bevestigd.
4. Het college dient op na te melden wijze in de kosten van het bezwaar, beroep en hoger beroep te worden veroordeeld. Gelet hierop hoeft het college niet opnieuw te beslissen op het verzoek van [appellante] om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 april 2012 in zaak nrs. 11/3877 en 11/3945, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek van de [appellante] om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten in stand is gelaten;
III. verklaart het bij de rechtbank door de [appellante] ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal van 9 augustus 2011, kenmerk 1.1.3, voor zover daarbij het verzoek van de [appellante] om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten is afgewezen;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal tot vergoeding van bij de [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.832,00 (zegge: tweeduizend achthonderdtweeëndertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal aan de [appellante] het voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013