201200275/1/A4.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats], gemeente Gemert-Bakel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.
Bij besluit van 22 november 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2013, waar het college, vertegenwoordigd door ing. A.J.F.A. Linnemans en E. Kramer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster] vertegenwoordigd door mr. F.K. Van den Akker, advocaat te Eindhoven, en [belanghebbende], gehoord.
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. [appellant] betoogt dat dat het college bij de vergunningverlening heeft miskend dat een woning en een opslagloods, beide gelegen aan de [locatie a], geurgevoelige objecten zijn.
2.1. Niet in geschil is dat indien de woning en de opslagloods - anders dan het college heeft gedaan - moeten worden aangemerkt als geurgevoelige objecten, de vergunning had moeten worden geweigerd omdat dan niet wordt voldaan aan de ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten.
2.2. Op grond van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, zoals deze wet luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, wordt onder geurgevoelig object verstaan een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
2.3. Niet in geschil is dat de woning geschikt is voor menselijk wonen en ook als zodanig permanent wordt gebruikt door [twee appellanten]. Daarom is in dit geval voor de vraag of deze woning een geurgevoelig object is, doorslaggevend of deze woning hiervoor ook bestemd is.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat dit betekent, dat de grond waarop de woning staat in het bestemmingsplan zou moeten zijn bestemd voor woondoeleinden. Nu de grond is bestemd voor bedrijfsdoeleinden, is de woning volgens het college geen geurgevoelig object. Dat de woning op grond van het persoonsgebonden overgangsrecht van het bestemmingsplan door [twee appellanten] mag worden bewoond, maakt dat volgens het college niet anders.
2.5. Naar het oordeel van de Afdeling is dit standpunt onjuist. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 3, blz. 17) blijkt dat met de term 'bestemd' wordt bedoeld dat het gebouw juridisch-planologisch mag worden gebruikt voor wonen of verblijf. Dat kan het geval zijn indien het bestemmingsplan de woning een bestemming voor woondoeleinden geeft, maar ook - zoals hier - indien het gebruik ingevolge persoonsgebonden overgangsrecht van het bestemmingsplan is toegestaan. In beide gevallen gaat het om een planologisch rechtmatig gebruik dat, indien ook aan de andere daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan, onder het beschermingsregime van de Wet geurhinder en veehouderij valt.
2.6. Reeds gezien het voorgaande is het bestreden besluit tot verlening van vergunning voor de nertsenhouderij vanwege de tot de woning aan te houden afstand in strijd met de Wet geurhinder en veehouderij. Gelet hierop kan onbesproken blijven of ook wat de opslagloods betreft niet aan de ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij aan te houden afstand wordt voldaan.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 22 november 2011 dient te worden vernietigd. Nu de Wet geurhinder en veehouderij ook thans verplicht de gevraagde vergunning te weigeren, ziet de Afdeling aanleiding om aldus zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel van 22 november 2011, kenmerk RO/OTH/AL/217332;
III. weigert de aangevraagde vergunning;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel tot vergoeding van bij de [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel aan de [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013