ECLI:NL:RVS:2013:CA2922

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209102/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsplan A. de Graaflaan 31 in Woubrugge

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, dat op 19 juni 2012 het wijzigingsplan "A. de Graaflaan 31" heeft vastgesteld. Appellanten, waaronder [appellant sub 1] en [appellant sub 2A], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij zich zorgen maken over de gevolgen van de beoogde uitbreiding van het bouwvlak voor een melkveehouderij. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 juni 2013 behandeld. Tijdens de zitting op 26 maart 2013 zijn de appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van het college verschenen.

De Afdeling overweegt dat het beroep van [appellant sub 2B] niet-ontvankelijk is, omdat deze geen zienswijze heeft ingediend tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan. Voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] is het beroep gegrond verklaard, omdat de Afdeling van oordeel is dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling oordeelt dat het college niet bevoegd was om het gebruik van de gronden te wijzigen, wat leidt tot de vernietiging van het besluit. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de bezwaren van de appellanten tegen de uitbreiding van het bouwvlak gegrond zijn, en dat het college de proceskosten van [appellant sub 1] moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 juni 2013.

Uitspraak

201209102/1/R4.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft het college het wijzigingsplan "A. de Graaflaan 31" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. K. de Wit, [appellant sub 2A] en het college, vertegenwoordigd door V. Platteeuw en H. Turk-de Jong, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, gehoord.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ingesteld door [appellant sub 2B]
1. [appellant sub 2A], woonachtig aan de [locatie 1] te Woubrugge, heeft het beroepschrift mede namens [appellant sub 2B], woonachtig aan de [locatie 2] te Woubrugge, ingediend. Het college heeft hierover opgemerkt dat [appellant sub 2B] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Volgens het college is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
1.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht.
1.2. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 26 januari 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. [appellant sub 2B] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) - zoals dit luidde ten tijde van belang - gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
1.3. [appellant sub 2B] heeft geen redenen aangevoerd waarom hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 2B] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het door [appellant sub 2B] is ingediend. Voor het overige zal het beroep hierna worden aangeduid als het beroep van [appellant sub 2A].
De beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 1]
2. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de beoogde uitbreiding van het bouwvlak voor de melkveehouderij, waardoor er naast en achter zijn perceel aan de [locatie 3] bebouwing zal komen en het zicht vanuit zijn woning aanzienlijk zal worden beperkt en vervuild. Ook [appellant sub 2A] stelt dat de beoogde uitbreiding leidt tot het ontnemen van uitzicht van de bewoners op het polderlandschap, terwijl het uitzicht vanuit de woning van initiatiefnemer [partij] onaangetast blijft. [appellant sub 2A] en [appellant sub 1] voeren voorts diverse andere bezwaren aan tegen de beoogde uitbreiding, die onder meer zien op de verkeersaantrekkende werking daarvan.
2.1. De Afdeling overweegt dat de bezwaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] tegen de uitbreiding van het bouwvlak onlosmakelijk samenhangen met de gebruiksmogelijkheden die het wijzigingsplan biedt en overweegt over deze gebruiksmogelijkheden als volgt.
Het wijzigingsplan is gebaseerd op een wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude". De gronden aan de A. de Graaflaan 31 hadden volgens het bestemmingsplan de bestemming "Agrarische doeleinden" (A), met als subbestemming "grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw" (Ava), met de nadere aanwijzing "bouwvlak" (b).
De gronden van [partij] zijn in het bestemmingsplan mede bestemd als "Agrarisch gebied met waardevolle openheid" (AO). Ingevolge tabel 1 behorende bij artikel 35 van de planregels kunnen bouwvlakken bij agrarische bedrijven binnen deze bestemming worden vergroot na planwijziging. Op grond van het derde voorschrift bij deze tabel zijn burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening (thans: artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wro) bevoegd de bestemming van de gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden" te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming "Agrarische doeleinden" met dien verstande dat:
a. van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend gebruik mag worden gemaakt, indien de vergroting van het bouwvlak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is;
b. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van dit voorschrift wordt voldaan;
c. het bouwvlak mag worden vergroot met 50% tot een maximum van 2 ha, tenzij vanwege milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn een groter oppervlak noodzakelijk is;
d. de vergroting van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de in de doeleindenomschrijving genoemde waarden.
Met de vaststelling van het onderhavige wijzigingsplan hebben de gronden ter plaatse van de A. de Graaflaan 31 de bestemming "Agrarisch" (A) met de aanduiding "bouwvlak" (aangeduid met een zwart omkaderd vlak op de verbeelding) gekregen. Aan de gronden van [partij] is in het wijzigingsplan geen subbestemming toegekend.
Ingevolge artikel 2 van de regels van het wijzigingsplan zijn de voorschriften van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing op dit plan. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en sub h, van de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn de gronden van [partij] door het wijzigingsplan bestemd voor het hobbymatig houden van vee, maar niet voor een agrarisch bedrijf. Uitsluitend de subbestemmingen bij de bestemming "Agrarische doeleinden" als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef, in samenhang met sub a, b, c, d, e, f, en g, maken immers een agrarisch bedrijf mogelijk. Het op de verbeelding aangeduide bouwvlak ziet op gronden met een oppervlakte van ongeveer 2 ha.
2.2. Dat de gronden slechts zijn bestemd voor het hobbymatig houden van vee is niet in overeenstemming met wat het college met het wijzigingsplan heeft beoogd. Het college stond geen wijziging van het toegestane gebruik voor ogen, maar uitsluitend een vergroting van het bouwvlak met ongeveer 0,3 ha. Dat het college ingevolge artikel 35, tabel 1, derde voorschrift, van het bestemmingsplan niet bevoegd is om het toegestane gebruik te wijzigen, zoals het college en [partij] ter zitting hebben betoogd, wat daar ook van zij, maakt niet dat het wijzigingsplan dit niet tot gevolg heeft. Dat het wijzigingsplan afwijkt van hetgeen het college heeft beoogd, leidt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hebben desgevraagd ter zitting verklaard dat met vernietiging van het bestreden besluit aan hun bezwaren tegemoet wordt gekomen. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.3. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hebben betrekking op de omvang van het bouwvlak en de situering van dit bouwvlak ten opzichte van hun percelen en de omgeving en op de invloed die uitbreiding van het melkveehouderijbedrijf heeft op de woon- en leefomgeving. Omdat de beroepsgronden beoordeeld moeten worden aan de hand van de mogelijkheden die het wijzigingsplan biedt, komt de Afdeling, gelet op hetgeen onder 2.1. en 2.2. is overwogen, niet aan verdere inhoudelijke bespreking daarvan toe.
3. Het college en [partij] hebben ter zitting verzocht om toepassing te geven aan artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (bestuurlijke lus), zoals dit luidde ten tijde van belang, wanneer de Afdeling tot het oordeel zou komen dat het wijzigingsplan onbedoeld de melkveehouderij niet mogelijk zou maken. De Afdeling overweegt dat zij hiertoe geen aanleiding ziet, nu op voorhand duidelijk is dat dit slechts zou leiden tot een besluit dat nadeliger is voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] dan het door hen bestreden besluit. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] zouden hierdoor in een slechtere positie komen te verkeren dan wanneer zij geen beroep zouden hebben ingesteld.
4. Van proceskosten van [appellant sub 2A] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet-ontvankelijk voor zover het beroep door [appellant sub 2B] is ingesteld;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor het overige, en het beroep van [appellant sub 1] geheel, gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem van 19 juni 2012 tot vaststelling van het wijzigingsplan "A. de Graaflaan 31";
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1];
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2A].
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013
528-780.