ECLI:NL:RVS:2013:CA3623

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201205290/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A. Hammerstein
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting horeca-inrichting na steekincident en de beoordeling van de burgemeester

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een horecaondernemer tegen de sluiting van zijn inrichting door de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 19 augustus 2011 besloten de horeca-inrichting te sluiten van 19 augustus tot 19 november 2011, na een steekincident op 5 juni 2011. De ondernemer, [appellant], stelde dat de sluiting onterecht was en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het incident, aangezien hij al zeven jaar zonder problemen had geëxploiteerd. De rechtbank had eerder het beroep van de ondernemer ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad van State overwoog dat de burgemeester op basis van de Algemene plaatselijke verordening (APV) bevoegd was om de horeca-inrichting te sluiten, gezien de ernst van het steekincident. De burgemeester had de sluiting gemotiveerd met het oog op de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het incident de openbare orde nadelig had beïnvloed.

De Raad bevestigde dat de burgemeester niet verplicht was om een voorwaardelijke sluiting te overwegen, aangezien het gevoerde beleid na een zeer ernstig incident zoals een steekincident een tijdelijke sluiting voorschrijft. De rechtbank had ook terecht geen bijzondere omstandigheden aangenomen die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Het hoger beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201205290/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 april 2012 in zaak nr. 11/9099 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft de burgemeester de horeca-inrichting op het perceel [locatie] te Den Haag van vrijdag 19 augustus 2011, te 12.00 uur tot zaterdag 19 november 2011, te 12.00 uur gesloten.
Bij besluit van 16 november 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Barada, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.P. Alonso, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: APV) is het, behoudens het bepaalde in artikel 2:28B, verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2:28C, tweede lid, kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien:
a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting door de aanwezigheid van de horeca-inrichting nadelig wordt beïnvloed;
(…)
f. zich in of vanuit de horeca-inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de horeca-inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder d, houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het tweede lid bedoelde gronden rekening met de wijze van bedrijfsvoering van de ondernemer of leidinggevende van de horeca-inrichting in deze of in andere horeca-inrichtingen.
Ingevolge artikel 2:29, eerste lid, kan de burgemeester een horeca-inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren, indien:
(…)
b. die wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften;
c. een van de in artikel 2:28C, tweede lid, vermelde situaties zich voordoet.
In de "Toekomstvisie Horeca 2010-2015" (hierna: de Toekomstvisie) zijn beleidsregels betreffende de ingevolge de APV aan de burgemeester ter zake van horeca-inrichtingen toekomende handhavingsbevoegdheden gepubliceerd. Volgens de Toekomstvisie besluit de burgemeester bij eerste constatering van een zeer ernstig incident in beginsel tot sluiting van de horeca-inrichting voor de duur van zes maanden. Met een "zeer ernstig incident" wordt volgens de Toekomstvisie gedoeld op, onder meer een schietincident, een steekincident, het aantreffen van een wapen, verwijtbaar handelen van de exploitant of geweld door personeel of bezoekers. In geval er aanleiding is tot matiging, kan de duur van de sluiting tot drie maanden worden beperkt. De burgemeester kan tot sluiting voor de duur van twaalf maanden besluiten, indien de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, aldus de Toekomstvisie.
2. De burgemeester heeft aan het besluit van 19 augustus 2011 ten grondslag gelegd dat hem uit informatie van de politie is gebleken dat op 5 juni 2011 in de horeca-inrichting een steekincident heeft plaatsgevonden. Naar zijn oordeel is sluiting van de horeca-inrichting voor de duur van drie maanden noodzakelijk ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Met deze sluiting wordt beoogd de kans op herhaling te verminderen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren, duidelijk te maken dat feiten, als de geconstateerde, onacceptabel zijn en de veiligheid van bezoekers, omwonenden en passanten te garanderen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de maatregel zijn doel voorbij is geschoten en het doel niet dient. De maatregel is niet passend. Er heeft zich in de zeven jaren dat hij over de exploitatievergunning beschikt nooit een incident voorgedaan. Hij voldoet aan de gestelde eisen en straalt dat ook naar buiten toe uit. Toch wordt hij als ondernemer zwaar gedupeerd, omdat hij volledig verantwoordelijk wordt gesteld voor een door een derde veroorzaakt incident.
Voorts heeft de rechtbank miskend dat de sluiting voor drie maanden onredelijk lang is en zijn belangen niet goed zijn afgewogen. De burgemeester heeft niet gemotiveerd, waarom zijn zwaar bewaakte horeca-inrichting het woon- of leefklimaat in de omgeving wel nadelig zou beïnvloeden, maar de aanwezigheid van een vrijlopende dader niet. De burgemeester heeft ten onrechte niet met een voorwaardelijke sluiting volstaan, nu hij er als goede horecaondernemer alles aan gedaan heeft om de eventuele onrust weg te nemen en herhaling te voorkomen, aldus [appellant].
3.1. Niet in geschil is dat op 5 juni 2011 in de horeca-inrichting een steekincident heeft plaatsgevonden. Volgens de Toekomstvisie wordt een steekincident als een zeer ernstig incident aangemerkt. In hetgeen is aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het steekincident de openbare orde of het woon- of leefklimaat nadelig heeft beïnvloed. Zij heeft terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat het incident in directe relatie staat met de aanwezigheid en exploitatie van de horeca-inrichting, reeds nu het in de inrichting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat, reeds gelet hierop, de burgemeester de horeca-inrichting krachtens het bepaalde in artikel 2:29, eerste lid, in samenhang met artikel 2:28C, aanhef en onder a en f, van de APV, voor bepaalde tijd kon sluiten. Dat, als gesteld, in de horeca-inrichting niet eerder een incident heeft plaatsgevonden en [appellant] niet verwijtbaar heeft gehandeld, heeft de rechtbank terecht niet tot het oordeel geleid dat de burgemeester van de in de Toekomstvisie voorziene sluiting van de horeca-inrichting heeft moeten afzien.
3.2. Volgens de Toekomstvisie wordt een horeca-inrichting na een zeer ernstig incident als een steekincident steeds tijdelijk gesloten. Het gevoerde beleid voorziet niet voorwaardelijke sluiting en die hoefde derhalve niet door de burgemeester te worden overwogen. De burgemeester heeft de sluiting tot drie maanden beperkt. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zich in de horeca-inrichting gedurende ruim zeven jaar niet eerder een soortgelijk incident heeft voorgedaan, bezoekers bij binnenkomst altijd aan een fouillering worden onderworpen, [appellant] de bezoeker die in de zij is gestoken direct naar buiten heeft begeleid, daar heeft verzorgd en gezorgd heeft voor een snelle alarmering van hulpdiensten en [appellant] inmiddels extra maatregelen heeft genomen ter voorkoming van herhaling. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, zowel de sluiting, als de matiging van de sluitingsperiode, in overeenstemming is met het gevoerde beleid. Dat [appellant] als goed horecaondernemer heeft gehandeld, heeft de burgemeester bij de beperking van de sluitingsduur betrokken. De rechtbank heeft terecht geen bijzondere omstandigheden aangenomen die reden geven voor het oordeel dat de burgemeester het gevoerde beleid niet onverkort op de inrichting mocht toepassen. De burgemeester hoefde niet te motiveren, waarom de aanwezigheid van de vrijlopende dader niet tot gevaar voor de openbare orde zou leiden, reeds omdat het al dan niet vrijlaten van de dader niet tot zijn bevoegdheden behoort.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013
97-773.