201201707/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 december 2011 in de zaken nrs. 11/5352, 11/5364 en 11/6092 in het geding tussen:
de hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Bij gelijkluidende besluiten van 18 januari 2010 heeft de hoofdbewaarder [vennoot a] en [vennoot b], beiden vennoten van [appellante], kennis gegeven van een wijziging van de kadastrale registratie, waarbij perceel H2371 is vervallen en perceel H2471 is gecreëerd.
Bij besluit van 13 mei 2011 heeft de hoofdbewaarder het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij gelijkluidende besluiten van 12 april 2011 heeft de hoofdbewaarder [vennoten] kennis gegeven van een wijziging van de kadastrale registratie, waarbij perceel H2471 is vervallen en perceel H2493 is gecreëerd.
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft de hoofdbewaarder het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 13 mei 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven, en het door [appellante] tegen het besluit van 14 juni 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De hoofdbewaarder heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij gelijkluidende besluiten van 26 februari 2013 heeft de hoofdbewaarder [vennoten] kennis gegeven van een wijziging in de kadastrale registratie, waarbij perceel H2493 is vervallen en perceel H2688, met een oppervlakte van 16 are en 90 centiare, is gecreëerd en perceel H2552 is vervallen en perceel H2689, met een oppervlakte van 18 are en 90 centiare, is gecreëerd.
De Afdeling heeft de zaak tezamen met zaak nr. 201201710/1/A3 ter zitting behandeld op 4 maart 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoten], en de hoofdbewaarder, vertegenwoordigd door mr. M.I. Mollee-ten Hoor en F.K. Boesjes, beiden werkzaam bij het kadaster, zijn verschenen.
Bij brief van 2 april 2013 heeft [appellante] de Afdeling desgevraagd te kennen gegeven dat zij zich niet met de besluiten van 26 februari 2013 kan verenigen.
[appellante] heeft bij brief van 7 april 2013 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 26 februari 2013, welk bezwaar de hoofdbewaarder bij brief van 19 april 2013 aan de Afdeling heeft doorgestuurd.
Bij brief van 3 mei 2013 heeft de hoofdbewaarder op het door [appellante] gemaakte bezwaar gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak wederom tezamen met zaak nr. 201201710/1/A3 ter zitting behandeld op 16 mei 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoten], en de hoofdbewaarder, vertegenwoordigd door mr. I.J. Kloek-Tromp en F.K. Boesjes, beiden werkzaam bij het kadaster, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door [directeur], gehoord.
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Kadasterwet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder Dienst: Dienst voor het kadaster en de openbare registers als bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de bewaarder, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, belast met het bijwerken van de basisregistratie kadaster.
Ingevolge artikel 53 vindt bijwerking plaats als bijhouding dan wel als vernieuwing.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, vindt bijhouding, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, plaats op grond van veranderingen blijkens in de openbare registers ingeschreven stukken, voor zover die betrekking hebben op onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen.
Ingevolge artikel 56 wordt de wijze van bijwerking, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld in dier voege:
a. dat na een inschrijving de bijwerking terstond aanvangt, en
b. dat tenminste ingeval een bijwerking leidt tot het wijzigen of aanvullen van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte, in de registratie wordt vermeld op grond van welk ingeschreven of ander stuk een bijwerking heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, doet de Dienst, indien een meting noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding, van het voornemen daartoe mededeling aan de personen die volgens de bij de Dienst bekende gegevens als eigenaar, beperkt gerechtigde, met uitzondering van evenwel de hypotheekhouders en de rechthebbenden op erfdienstbaarheden zo die er zijn, of anderszins bij de bijhouding belanghebbenden zijn. De mededeling houdt in elk geval in de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting, zal plaatsvinden.
Ingevolge het derde lid verschaffen de in het eerste lid bedoelde belanghebbenden, indien naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar nodig door aanwijzing ter plaatse, de door deze ambtenaar voor de bijhouding benodigde inlichtingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de bijhouding voor de gevallen waarin één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, wordt, ingeval de bijhouding waartoe een ingeschreven stuk aanleiding geeft, met betrekking tot een gehandhaafd perceel dan wel een nieuw gevormd perceel is voltooid en heeft geleid tot wijziging of aanvulling van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte van de onroerende zaak waarop het ingeschreven feit betrekking heeft, het resultaat van die bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Kadasterbesluit, wordt de bijhouding, indien één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen als bedoeld in artikel 57, derde lid, van de Kadasterwet, niet vervolgd, behoudens het bepaalde in het derde lid.
Ingevolge het derde lid wordt de bijhouding niettemin vervolgd indien de omschrijving van de ligging van de nieuwe grenzen in het ingeschreven stuk naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar geen twijfel overlaat en tevens niet in tegenspraak is met de door hem waargenomen afpaling.
2. Bij notariële akte van levering van 16 oktober 2007, geregistreerd in het Hypothekenregister 4 in deel 53278/39, heeft [appellante] aan [belanghebbende] de percelen met nrs. H2370, H2371 en H1049 geleverd. Naar aanleiding hiervan heeft op 30 september 2009 een aanwijs plaatsgevonden. Volgens het relaas van bevindingen van 30 september 2009, dat is opgesteld door J.P. Ramsaransing, in dienst van het kadaster, is daarbij geen overeenstemming bereikt over de ligging van de perceelgrenzen.
Aan het besluit van 13 mei 2011 heeft de hoofdbewaarder ten grondslag gelegd dat de perceelvorming van het perceel H2471 is opgeschort, omdat tijdens de aanwijs geen overeenstemming is bereikt over de ligging van de perceelgrenzen.
Bij notariële akte van levering van 20 december 2006, geregistreerd in het Hypothekenregister 4 in deel 51309/29, heeft [appellante] aan [belanghebbende] de percelen H533 en H659 geleverd. [belanghebbende] heeft die percelen doorverkocht aan AHZ Services B.V. en die bij notariële akte van levering van 20 december 2006, geregistreerd in het Hypothekenregister 4 in deel 51309/31, geleverd. Naar aanleiding van deze akten zijn de percelen H2370 en H2371 gevormd.
Bij notariële akte van levering van 31 augustus 2009, geregistreerd in het Hypothekenregister 4 in deel 57124/36, heeft [belanghebbende] aan [belanghebbende a] de percelen met nrs. H2370, H2371, H2372 en H2373 geleverd, ter grootte van ongeveer 10 aren en 35 centiaren, en aan [belanghebbende b] de percelen met nrs. H2370, H2371, H2372 en H2373 ter grootte van ongeveer 10 aren en 99 centiaren. Op 16 december 2009 is een nieuwe grens vastgesteld, waarbij de percelen H2470 en H2471 zijn ontstaan. Naar aanleiding van de notariële akte van 31 augustus 2009 heeft op 11 februari 2011 een aanwijs plaatsgevonden. Volgens het relaas van bevindingen van 11 februari 2011, dat is opgesteld door F. Warnaar, is tussen partijen overeenstemming bereikt over de ligging van de perceelgrenzen en zijn deze eensluidend aangewezen. Hierop is het perceel H2492 ontstaan.
De hoofdbewaarder heeft aan het besluit van 14 juni 2011 ten grondslag gelegd dat perceel H2471 is vernummerd tot perceel H2493 en dat definitieve besluitvorming nog moet plaatsvinden. De vernummering heeft geen invloed op de definitieve perceelvorming, aldus de hoofdbewaarder.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de besluiten van 18 januari 2010 gelijkluidend zijn, doch aan verschillende vennoten zijn verstuurd. De rechtbank heeft die besluiten daarom als een besluit aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de besluiten van 12 april 2011.
De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit van 13 mei 2011 zo begrepen, dat zij betoogt dat de hoofdbewaarder ten onrechte de oppervlakte van het perceel niet heeft vermeld en ten onrechte de in de notariële akte van levering van 16 oktober 2007 genoemde oppervlakte niet in de kadastrale registratie heeft opgenomen. Gelet op de wijze van behandeling van de bezwaarschriften van [appellante] door de hoofdbewaarder en de omstandigheid dat de hoofdbewaarder jegens [appellante] onvoldoende zorgvuldig en transparant is geweest, heeft zij het beroep gericht tegen het besluit van 13 mei 2011 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Zij heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten, omdat in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond bestaat voor het oordeel dat de inhoud ervan onjuist is.
De rechtbank heeft overwogen dat voorts in geschil is of de hoofdbewaarder terecht bij besluit van 14 juni 2011 de vernummering van perceel H2471 tot perceel H2493 heeft gehandhaafd. Zij heeft geoordeeld dat hetgeen [appellante] tegen dat besluit heeft aangevoerd, geen grond biedt voor het oordeel dat de hoofdbewaarder de vernummering niet mocht handhaven, aldus de rechtbank. Zij heeft daarom het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 december 2011
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de zaken nrs. 10/7041, 11/5352, 11/5364 en 11/6092 gelijktijdig heeft behandeld. Volgens haar heeft zij bij brieven van 17 augustus en 10, 22 en 30 november 2011 de rechtbank te kennen gegeven het niet met die handelwijze eens te zijn. De rechtbank heeft hier evenwel niet op gereageerd. De zaken zijn aparte procedures en hadden dan ook apart, op verschillende dagen, moeten worden behandeld, aldus [appellante].
4.1. De rechtbank heeft bij brief van 15 november 2011 gereageerd op de brief van [appellante] van 10 november 2011. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat de verschillende zaken vanuit het oogpunt van efficiëntie op een zitting zullen worden behandeld, doch op verschillende tijdstippen. Dit laatste volgt volgens die brief uit de in de verschillende zaken verstuurde uitnodigingen. Ook worden de verschillende zaken door de rechtbank van elkaar onderscheiden, getuige de verschillende procedurenummers, zo volgt uit die brief.
De zaken nrs. 10/7041, 11/5352, 11/5364 en 11/6092 handelen alle over percelen van [appellante] en de bijhouding van de registratie van die percelen door de hoofdbewaarder. Aldus waren bij alle zaken dezelfde partijen betrokken. Daarnaast hangen de besluiten die in die zaken aan de orde zijn, met elkaar samen. Geen grond bestaat daarom voor het oordeel dat de rechtbank voornoemde zaken niet op een zitting mocht behandelen.
Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte in een uitspraak de zaken nrs. 11/5352, 11/5364 en 11/6092 heeft afgedaan, geldt dat de eerste twee zaken gaan over hetzelfde besluit, te weten dat van 13 mei 2011, maar dat vanwege de omstandigheid dat twee primaire besluiten van 18 januari 2010 bestonden, twee procedures zijn ontstaan. De rechtbank heeft voorts overwogen dat zij zaak nr. 11/6092 in dezelfde uitspraak heeft afgedaan, omdat de besluitvorming in die zaak een direct uitvloeisel vormt van de besluiten van de hoofdbewaarder die het onderwerp zijn van de zaken nrs. 11/5352 en 11/5364. Daarmee ging het in de zaken nrs. 11/5352, 11/5364 en 11/6092 om hetzelfde feitencomplex, zodat de rechtbank krachtens artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de zaken mocht voegen.
In de brief van 30 november 2011 beklaagt [appellante] zich erover dat zij geen reactie heeft ontvangen op haar brief van 22 november 2011. Die laatste brief bevindt zich evenwel niet in het dossier. Voorts heeft [appellante] in de brief van 30 november 2011 te kennen gegeven verhinderd te zijn voor de zitting van 8 december 2011. De rechtbank heeft bij brief van 1 december 2011 gereageerd op voornoemde brief, de kennisgeving van verhindering opgevat als een verzoek om uitstel en dat verzoek afgewezen. Daarbij heeft zij van belang geacht dat zij bij brieven van 17 oktober 2011 de uitnodigingen voor de zitting heeft verstuurd en zij over die zitting met [appellante] schriftelijk heeft gecorrespondeerd. In die correspondentie heeft [appellante] evenwel niet te kennen gegeven verhinderd te zijn op 8 december 2011. Gelet op die omstandigheid, de omstandigheid dat het verzoek om uitstel niet was gemotiveerd en de korte termijn voor de zitting, heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. De rechtbank heeft met de brieven van 15 november en 1 december 2011 gereageerd op de verzoeken van [appellante].
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank zaken, brieven, data, bezwaren en procedures met elkaar heeft verwisseld.
5.1. [appellante] heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de rechtbank zaken, brieven, data, bezwaren en procedures met elkaar heeft verwisseld en in welk verband de zaken, brieven, data, bezwaren en procedures volgens haar moeten worden bezien. Reeds daarom faalt dit betoog.
6. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in een van de procedures een hoorzitting is geweest op 4 juni 2010. De rechtbank heeft dit niet in haar uitspraak vermeld.
6.1. [appellante] heeft niet inzichtelijk gemaakt in welke van de zaken een hoorzitting is geweest. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de omstandigheid dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden, diende te vermelden. Geen rechtsregel verplicht daartoe.
7. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij vertegenwoordigd was bij de aanwijs van 30 september 2009. Zij was daarbij niet aanwezig, noch daarvoor uitgenodigd, noch was de datum van de aanwijs haar bekend.
7.1. Ter zitting van de Afdeling van 16 mei 2013 heeft [appellante] desgevraagd te kennen gegeven dat [vennoten] namens [appellante] aanwezig waren bij de aanwijs van 8 december 2008 en dat de grenzen die zij destijds hebben aangewezen, overeen komen met de grenzen die zij volgens het relaas van bevindingen van 30 september 2009 bij de aanwijs van die datum hebben aangewezen. Voorts heeft [getuige] bij voornoemde zitting van de Afdeling desgevraagd te kennen gegeven dat hij aanwezig is geweest bij een aanwijs waarbij ook [vennoten] aanwezig waren, maar dat hij niet meer weet of die aanwijs op 30 september 2009 heeft plaatsgevonden.
Hoewel niet met zekerheid is vast te stellen dat [vennoten] namens [appellante] bij de aanwijs van 30 september 2009 aanwezig waren, staat vast dat de grens die zij, naar hun zeggen op de aanwijs van 8 december 2008, hebben aangewezen overeen komt met de grens die zij volgens het relaas van bevindingen bij de aanwijs van 30 september 2009 hebben aangewezen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de hoofdbewaarder de in beroep bij de rechtbank bestreden besluiten wat betreft de door [appellante] aangewezen grens, op onjuiste feitelijke gronden heeft genomen.
8. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij vertegenwoordigd was bij de aanwijs van 11 februari 2011.
8.1. Uit het relaas van bevindingen van 11 februari 2011 volgt dat [vennoot b] namens [appellante] bij die aanwijs aanwezig was. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat [appellante] bij de aanwijs van 11 februari 2011 aanwezig was.
Onder verwijzing naar het verweerschrift in beroep van de hoofdbewaarder betoogt [appellante] dat zij niet op de hoogte was van een aanwijs die op 28 februari 2011 heeft plaatsgevonden en daar ook niet bij aanwezig was. Het gaat hier echter om een kennelijke verschrijving. Voldoende duidelijk is dat de hoofdbewaarder beoogde te verwijzen naar de aanwijs van 11 februari 2011. De hoofdbewaarder heeft aan geen van de in beroep bestreden besluiten een aanwijs ten grondslag gelegd die op 28 februari 2011 zou hebben plaatsgevonden.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
Het beroep tegen de besluiten van 26 februari 2013
10. Ter zitting van de Afdeling van 4 maart 2013 heeft de hoofdbewaarder te kennen gegeven dat hij binnen twee weken een nieuw besluit zou nemen dat betrekking heeft op onder meer het perceel H2493. Hierop heeft de Afdeling de zaak aangehouden teneinde dat besluit ook in deze procedure te betrekken.
Bij brief van 13 maart 2013 heeft de hoofdbewaarder de door hem bedoelde besluiten aan de Afdeling toegezonden en daarbij te kennen gegeven dat die besluiten reeds op 26 februari 2013 waren genomen en aan [appellante] bekend waren gemaakt, maar abusievelijk nog niet tijdens de zitting van 4 maart 2013 in zijn dossier aanwezig waren.
Nu die besluiten gelijkluidend zijn, maar aan verschillende vennoten zijn verstuurd, en de rechtbank gelijkluidende besluiten onder die omstandigheden als een besluit heeft aangemerkt, zullen de besluiten van 26 februari 2013 ook als een besluit worden aangemerkt.
11. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft het hoger beroep van [appellante] van rechtswege betrekking op voornoemd besluit van 26 februari 2013.
12. [appellante] betoogt dat op de tekening die bij het besluit van 26 februari 2013 is gevoegd ten onrechte geen maten staan vermeld. Verder is de oppervlakte van de oude percelen en de nieuw gevormde percelen hetzelfde. Voorts zijn er nog meer kavels waarvan de grenzen moeten worden vastgesteld en was zij niet vertegenwoordigd bij de aanwijs van 30 september 2009.
12.1. Ter zitting van de Afdeling van 16 mei 2013 heeft de hoofdbewaarder te kennen gegeven dat het perceel H2688 is ontstaan nadat [belanghebbende] ter zitting van de rechtbank te kennen heeft gegeven dat hij bereid is de grens van het perceel H2493 vast te laten stellen overeenkomstig de grens die [appellante] op 8 december 2008 dan wel 30 september 2009 heeft aangewezen. Gelet daarop konden de grenzen van dat perceel worden vastgesteld en de oppervlakte ervan worden bepaald. Dit heeft geleid tot de vorming van het nieuwe perceel H2688.
Zoals hiervoor onder 7.1 is overwogen, komt de grens die [appellante] volgens het relaas van bevindingen bij de aanwijs van 30 september 2009 heeft aangewezen, overeen met de grens die zij bij een eerdere aanwijs heeft aangewezen en die zag op het perceel dat thans bekend staat als H2688. Nu de hoofdbewaarder de grens overeenkomstig de door [appellante] aangewezen grens heeft vastgesteld, biedt hetgeen [appellante] heeft aangevoerd tegen het besluit van 26 februari 2013, voor zover dat ziet op het perceel H2688, geen grond voor het oordeel dat dat besluit in zoverre onjuist is. Dat de oppervlakte van het perceel H2688 overeenkomt met dat van het perceel H2493 maakt dat besluit niet in zoverre onjuist, omdat de oppervlakte wordt bepaald aan de hand van de vastgestelde grenzen, die niet onjuist zijn.
[appellante] heeft verder geen gronden aangevoerd die zien op de vraag of de hoofdbewaarder de grenzen van het perceel H2689 onjuist heeft vastgesteld of de oppervlakte ervan onjuist heeft bepaald.
Dat op de kaart die bij het besluit van 26 februari 2013 is gevoegd geen maten staan vermeld, maakt dat besluit niet onjuist. Dat ook van andere percelen nog geen grenzen zijn vastgesteld, ziet niet op de juistheid van dat besluit.
13. Het beroep tegen het besluit van 26 februari 2013 is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. verklaart het tegen het besluit van de hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers van 26 februari 2013 gerichte beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013