ECLI:NL:RVS:2013:CA3662

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201201710/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • B.P. Vermeulen
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging kadastrale gegevens en oppervlakte perceel H2439

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de besluiten van de hoofdbewaarder van het kadaster betreffende de wijziging van de kadastrale gegevens van een perceel met nummer H2439 heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De hoofdbewaarder had op 21 december 2009 aan de vennoten van [appellante] mededeling gedaan van een wijziging van de kadastrale gegevens, waarbij de oppervlakte van het perceel aanvankelijk was vastgesteld op 18 are en 89 centiare. Na bezwaar van [appellante] werd deze oppervlakte op 9 juli 2010 opnieuw vastgesteld op 19 are. De rechtbank oordeelde dat de hoofdbewaarder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de besluiten van 9 en 12 juli 2010 als één besluit moesten worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand, omdat de inhoud van de besluiten niet onjuist was. In hoger beroep betoogde [appellante] dat de rechtbank ten onrechte verschillende zaken gelijktijdig had behandeld en dat er fouten waren gemaakt in de procedure. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoofdbewaarder de oppervlakte van het perceel correct had vastgesteld en dat er geen grond was voor het oordeel dat de rechtbank onjuist had geoordeeld over de procedure.

Uitspraak

201201710/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 december 2011 in zaak nr. 10/7041 in het geding tussen:
[appellante]
en
de hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Bij gelijkluidende besluiten van 21 december 2009 heeft de hoofdbewaarder aan [vennoten], beiden vennoten van [appellante], kennis gegeven van een wijziging van de kadastrale gegevens, bestaande uit de vorming van een nieuw perceel met nummer H2439, waarvan de oppervlakte is bepaald op 18 are en 89 centiare.
Bij brief van 28 januari 2010 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij gelijkluidende besluiten van 9 juli 2010 heeft de hoofdbewaarder de oppervlakte van het perceel met nummer H2439 opnieuw bepaald op 19 are.
Bij besluit van 12 juli 2010 heeft de hoofdbewaarder te kennen gegeven dat [appellante] bij brief van 28 januari 2010 terecht heeft gesteld dat de oppervlakte in de besluiten van 21 december 2009 onjuist is bepaald.
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft de hoofdbewaarder het door [appellante] tegen de besluiten van 9 en 12 juli 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 9 en 12 juli en 27 augustus 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De hoofdbewaarder heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de commanditaire vennootschap Ontwikkelingsmaatschappij [belanghebbende] C.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak tezamen met zaak nr. 201201707/1/A3 ter zitting behandeld op 4 maart 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoten], en de hoofdbewaarder, vertegenwoordigd door mr. M.I. Mollee-ten Hoor en F.K. Boesjes, beiden werkzaam bij het kadaster, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de zaak wederom tezamen met zaak nr. 201201707/1/A3 ter zitting behandeld op 16 mei 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoten], en de hoofdbewaarder, vertegenwoordigd door mr. I.J. Kloek-Tromp en F.K. Boesjes, beiden werkzaam bij het kadaster, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door [directeur], gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van de Kadasterwet is de bewaarder, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, belast met het bijwerken van de basisregistratie kadaster.
Ingevolge artikel 53 vindt bijwerking plaats als bijhouding dan wel als vernieuwing.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, vindt bijhouding, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, plaats op grond van veranderingen blijkens in de openbare registers ingeschreven stukken, voor zover die betrekking hebben op onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen.
Ingevolge artikel 56 wordt de wijze van bijwerking, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld in dier voege:
a. dat na een inschrijving de bijwerking terstond aanvangt, en
b. dat tenminste ingeval een bijwerking leidt tot het wijzigen of aanvullen van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte, in de registratie wordt vermeld op grond van welk ingeschreven of ander stuk een bijwerking heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, wordt, ingeval de bijhouding waartoe een ingeschreven stuk aanleiding geeft, met betrekking tot een gehandhaafd perceel dan wel een nieuw gevormd perceel is voltooid en heeft geleid tot wijziging of aanvulling van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte van de onroerende zaak waarop het ingeschreven feit betrekking heeft, het resultaat van die bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking bekendgemaakt.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de besluiten van 21 december 2009 gelijkluidend zijn, doch aan verschillende vennoten zijn verstuurd. De rechtbank heeft die besluiten daarom als een besluit aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de besluiten van 9 juli 2010. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de besluiten van 9 en 12 juli 2010 zodanig met elkaar verbonden zijn, dat die als één besluit dienen te worden aangemerkt. Hierbij heeft zij van belang geacht dat de hoofdbewaarder in het besluit van 12 juli 2010 heeft erkend dat de oppervlakte van het perceel H2439 onjuist is berekend en de besluiten van 9 juli 2010 de weergave van de uitgevoerde correctie van die oppervlakte bevatten. Voorts heeft zij daarbij van belang geacht dat de hoofdbewaarder ter zitting van de rechtbank te kennen heeft gegeven dat het besluit van 12 juli 2010 had dienen vooraf te gaan aan de besluiten van 9 juli 2010, althans dat ze tegelijkertijd hadden moeten worden verzonden. De rechtbank heeft de besluiten van 9 en 12 juli 2010 aangemerkt als de beslissing op het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 21 december 2009. Zij heeft daarop het door [appellante] tegen de besluiten van 9 en 12 juli 2010 gemaakte bezwaar aangemerkt als een tegen die besluiten gericht beroep. Het besluit van de hoofdbewaarder van 27 augustus 2010 heeft zij daarom aangemerkt als een nadere beslissing op het door [appellante] gemaakte bezwaar van 28 januari 2010, volgend op de eerdere beslissing op bezwaar die bestaat uit de besluiten van 9 en 12 juli 2010. In lijn daarmee heeft de rechtbank het beroep van [appellante] van 6 oktober 2010 aangemerkt als aanvullend beroep gericht tegen de besluiten van 9 en 12 juli 2010.
Gelet op de wijze van behandeling van de bezwaarschriften van [appellante] door de hoofdbewaarder en de omstandigheid dat de hoofdbewaarder jegens [appellante] onvoldoende zorgvuldig en transparant is geweest, heeft de rechtbank het beroep gericht tegen de besluiten van 9 en 12 juli en 27 augustus 2010 gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Zij heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van die besluiten in stand te laten, omdat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat de inhoud van de besluiten onjuist is.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de zaken nrs. 10/7041, 11/5352, 11/5364 en 11/6092, in welke laatste drie zaken de rechtbank een uitspraak heeft gedaan waartegen [appellante] eveneens beroep heeft ingesteld, gelijktijdig heeft behandeld. Volgens haar heeft zij bij brieven van 17 augustus en 10, 22 en 30 november 2011 de rechtbank te kennen gegeven het niet met die handelwijze eens te zijn. De rechtbank heeft hier evenwel niet op gereageerd. De zaken zijn aparte procedures en hadden dan ook apart, op verschillende dagen, moeten worden behandeld, aldus [appellante] .
3.1. De rechtbank heeft bij brief van 15 november 2011 gereageerd op de brief van [appellante] van 10 november 2011. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat de verschillende zaken vanuit het oogpunt van efficiëntie op een zitting zullen worden behandeld, doch op verschillende tijdstippen. Dit laatste volgt volgens die brief uit de in de verschillende zaken verstuurde uitnodigingen. Ook worden de verschillende zaken door de rechtbank van elkaar onderscheiden, getuige de verschillende procedurenummers, zo volgt uit die brief.
De zaken nrs. 10/7041, 11/5352, 11/5364 en 11/6092 handelen alle over percelen van [appellante] en bijhouding van de registratie van die percelen door de hoofdbewaarder. Aldus waren bij alle zaken dezelfde partijen betrokken. Daarnaast hangen de besluiten die in de vier zaken aan de orde zijn, met elkaar samen. Geen grond bestaat daarom voor het oordeel dat de rechtbank voornoemde zaken niet op een zitting mocht behandelen.
In de brief van 30 november 2011 beklaagt [appellante] zich erover dat zij geen reactie heeft ontvangen op haar brief van 22 november 2011. Die laatste brief bevindt zich evenwel niet in het dossier. Voorts heeft [appellante] in de brief van 30 november 2011 te kennen gegeven verhinderd te zijn voor de zitting van 8 december 2011. De rechtbank heeft bij brief van 1 december 2011 gereageerd op voornoemde brief, de kennisgeving van verhindering opgevat als een verzoek om uitstel en dat verzoek afgewezen. Daarbij heeft zij van belang geacht dat zij bij brieven van 17 oktober 2011 de uitnodigingen voor de zitting heeft verstuurd en zij over die zitting met [appellante] schriftelijk heeft gecorrespondeerd. In die correspondentie heeft [appellante] evenwel niet te kennen gegeven verhinderd te zijn op 8 december 2011. Gelet op die omstandigheid, de omstandigheid dat het verzoek om uitstel niet was gemotiveerd en de korte termijn voor de zitting, heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. De rechtbank heeft met de brieven van 15 november en 1 december 2011 gereageerd op de verzoeken van [appellante].
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het besluit van de hoofdbewaarder van 4 maart 2010 en het daartegen gerichte bezwaarschrift van 28 april 2010, die zij in overweging 1.4 van haar uitspraak heeft genoemd, niet bij haar oordeel heeft betrokken.
4.1. De hoofdbewaarder heeft geen besluit genomen op het door [appellante] gemaakte bezwaar en er is geen beroep ingesteld tegen zo’n besluit of het uitblijven ervan. De rechtbank heeft voornoemd besluit en bezwaarschrift daarom terecht buiten beschouwing gelaten.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank zaken, brieven, data, bezwaren en procedures met elkaar heeft verwisseld.
5.1. [appellante] heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de rechtbank zaken, brieven, data, bezwaren en procedures met elkaar heeft verwisseld en in welk verband de zaken, brieven, data, bezwaren en procedures volgens haar moeten worden bezien. Reeds daarom faalt dit betoog.
6. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in een van de procedures een hoorzitting is geweest op 4 juni 2010. De rechtbank heeft dit niet in haar uitspraak vermeld.
6.1. [appellante] heeft niet inzichtelijk gemaakt in welke van de zaken een hoorzitting is geweest. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de omstandigheid dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden, diende te vermelden. Geen rechtsregel verplicht daartoe.
Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat zij was vertegenwoordigd bij de aanwijs van 30 september 2009, die is gehouden naar aanleiding van de notariële akte van ruil en levering van 16 oktober 2007, geregistreerd in het Hypothekenregister 4 in deel 53278/38, welke heeft geleid tot de vorming van het nieuwe perceel met nummer H2439. Zij was daarbij niet aanwezig, noch daarvoor uitgenodigd, noch was de datum van de aanwijs haar bekend.
7.1. Uit het relaas van bevindingen van 30 september 2009, dat is opgesteld door J.P. Ramsaransing, in dienst van het kadaster, volgt dat overeenstemming is bereikt over de grens van het perceel H2439. [appellante] heeft niet betoogd dat dit onjuist is. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de hoofdbewaarder het in beroep bij de rechtbank bestreden besluit op onjuiste feitelijke gronden heeft genomen.
Het betoog faalt.
8. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de hoofdbewaarder eraan voorbij is gegaan dat in artikel 6 van de akte van ruil en levering van 16 oktober 2007 is vermeld dat de oppervlakte van het perceel dat zij daarbij heeft verkregen, tezamen met het aangrenzende perceel met nummer H1049, dat reeds in haar eigendom was, 1904 m2 bedraagt. De hoofdbewaarder heeft ten onrechte de daar vermelde oppervlakte niet opgenomen in het register. [belanghebbende] heeft veranderingen aangebracht in de maten van de bedrijfsunits die zouden worden gebouwd op haar perceel en de percelen in eigendom van [belanghebbende], waardoor de oppervlakte van het perceel met nummer H2439 is verkleind. Dit heeft [belanghebbende] ter zitting van de rechtbank ook erkend. [belanghebbende] en de hoofdbewaarder hebben bewust fouten gemaakt en verwarring gecreëerd in verschillende dossiers, hetgeen de rechtbank volgens [appellante] niet heeft onderkend.
8.1. Ingevolge artikel 7:17, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt bij koop van een onroerende zaak vermelding van de oppervlakte vermoed slechts als aanduiding bedoeld te zijn, zonder dat de zaak daaraan behoeft te beantwoorden. Verder is in de akte van ruil en levering van 16 oktober 2007 de oppervlakte van de verschillende percelen vermeld die [appellante] en [belanghebbende] hebben geruild, maar daarbij is tevens vermeld dat de juiste grootte na kadastrale uitmeting zal blijken. Dat de in het kadaster vermelde oppervlakte van het perceel met nummer H2439 niet overeenkomt met de oppervlakte vermeld in de akte van ruil en levering van 16 oktober 2007, maakt derhalve niet dat de rechtbank heeft miskend dat de hoofdbewaarder de oppervlakte op onjuiste wijze heeft bepaald.
Dat [belanghebbende] ter zitting van de rechtbank te kennen heeft gegeven dat hij de grenzen van een van de percelen heeft versmald, maakt dat evenmin. De bepaling van de oppervlakte is een bevoegdheid van de hoofdbewaarder en niet van [belanghebbende]. Voorts heeft de hoofdbewaarder te kennen gegeven dat de oppervlakte van een perceel wordt bepaald met behulp van het kaartsysteem van het kadaster.
[appellante] heeft verder niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door overlegging van nadere stukken, dat [belanghebbende] en de hoofdbewaarder bewust fouten hebben gemaakt en verwarring hebben gecreëerd in verschillende dossiers.
Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013
622.