201201939/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 januari 2012 in zaken nrs. 10-2201 en 10-2918 in het geding tussen:
de minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister van Justitie.
Bij besluit van 30 december 2008 heeft de minister een verzoek van [appellante] tot definitieve registratie in het Kwaliteitsregister tolken en vertalers als tolk in de talencombinaties Spaans-Nederlands en Engels-Nederlands afgewezen.
Bij besluit van 17 april 2009 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 april 2009 heeft de minister een verzoek van [appellante] tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) als tolk in de talencombinaties Spaans-Nederlands en Engels-Nederlands afgewezen, en haar voor deze talencombinaties op de zogeheten uitwijklijst geplaatst.
Bij besluit van 10 september 2009 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 19 januari 2011 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om het door haar vastgestelde gebrek in het besluit van 17 april 2009 te herstellen en wat betreft het besluit van 10 september 2009 inzichtelijk te maken op welke wijze de beoordeling van een aanvraag, zoals door [appellante] ingediend, verloopt, met inachtneming van de per 1 januari 2009 in werking getreden nieuwe regelgeving.
Bij uitspraak van 11 januari 2012 heeft de rechtbank de door [appellante] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 17 april en 10 september 2009 vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Kabbouti, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
1. Ter zitting heeft [appellante] haar hoger beroep beperkt tot het in stand laten door de rechtbank van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 september 2009.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, is de minister verantwoordelijk voor het register.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het Rbtv is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 2 kan, indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de raad in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
3. De minister heeft zich na de tussenuitspraak van de rechtbank op het standpunt gesteld dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij beschikt over Hbo-werk- en denkniveau en dat zij onvoldoende heeft aangetoond te beschikken over de vereiste taalvaardigheid in het Engels en Spaans op Hbo-niveau. Ook voor het Nederlands kan niet worden aangenomen dat zij beschikt over de vereiste taalvaardigheid. Voorts heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij haar tolkvaardigheid en tolkattitude op het vereiste niveau heeft ontwikkeld.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de zogeheten instapcriteria zoals neergelegd in het Besluit inschrijving niet duidelijk tot ontwikkeling waren gekomen ten tijde van haar verzoek, hetgeen in strijd is met de rechtszekerheid en zorgvuldigheid. Onder het regime zoals dat gold ten tijde van de aanvraag had de minister haar aanvraag moeten voorleggen aan de commissie btv, aldus [appellante]. Volgens haar heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister met de na de tussenuitspraak gegeven nadere motivering onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe beoordeeld is of zij voldoet aan het opleidingsniveau. De rechtbank is eraan voorbij gegaan dat de regelgeving niet voorziet in opleidingseisen en dat ook zonder diploma een bepaald niveau kan worden bereikt. Volgens [appellante] heeft de minister onvoldoende gewicht toegekend aan de diploma’s die zij heeft behaald en aan haar buitenlandervaring.
4.1. Volgens artikel 3 van het Besluit inschrijving kan de minister, indien voor een vaardigheid dan wel talencombinatie, dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is, in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie btv, indien de betrokkene aantoont dat hij voldoet aan de in dat artikel vermelde instapcriteria. Geen grond bestaat voor het oordeel dat deze instapcriteria onvoldoende duidelijk zijn of pas laat tot ontwikkeling zijn gekomen, zodat geen strijd bestaat met beginselen van zorgvuldigheid of rechtszekerheid.
Met betrekking tot het vereiste van taalvaardigheid moet worden vooropgesteld, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201011478/1/H3), dat uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voortvloeit dat een tolk slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op Hbo-niveau beheerst. In die uitspraak is voorts overwogen dat het op de weg van de tolk ligt om dit aan te tonen. Het voorgaande betekent echter niet dat [appellante] het vereiste Hbo-niveau slechts kan aantonen door het overleggen van een diploma.
Met betrekking tot de door [appellante] overgelegde certificaten heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat daaruit niet kan worden afgeleid dat zij de taalvaardigheid in de talen Nederlands, Engels en Spaans op Hbo-niveau beheerst. De stelling dat haar buitenlandervaring aannemelijk maakt dat zij de taalvaardigheid in het Engels en Spaans op Hbo-niveau beheerst heeft de minister onvoldoende onderbouwd mogen achten.
Wat betreft het vereiste van het volgen van scholing om tolkvaardigheid en -attitude te ontwikkelen heeft de minister bij zijn beoordeling betrokken dat uit de door [appellante] overgelegde informatie blijkt dat zij in het cursusjaar 1997-1998 is gezakt voor twee vakken van de opleiding Gerechtstolk in strafzaken van de Stichting Instituut van Gerechtstolken en Vertalers. Voorts is zij volgens deze informatie gezakt voor de toets-onderdelen vertalen a vue Nederlands-Engels en Engels-Nederlands van de kernteamtoets van 19 mei 2005. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar tolkvaardigheid en -attitude op het vereiste niveau heeft ontwikkeld en dat zij daarmee, zoals de minister als verweer heeft gesteld, niet voldoet aan het vereiste van scholing. Daargelaten de juistheid van de stelling van [appellante] dat het vertalen a vue in de praktijk niet wordt toegepast, maakt deze vaardigheid, zoals de minister terecht heeft gesteld, wel deel uit van de competentie tolkvaardigheid, als bedoeld in artikel 3 van de Wbtv.
Nu [appellante] bovendien geen argumenten heeft aangevoerd tegen het oordeel dat zij er niet in is geslaagd aan te tonen dat zij beschikt over Hbo-werk en denkniveau, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister het verzoek van [appellante] niet heeft hoeven voorleggen aan de commissie btv.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013