ECLI:NL:RVS:2013:CA3686

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206431/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor realisatie van een supermarkt in Oudewater en de bevoegdheid van de rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Parochiële Caritas Instelling (PCI) tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep dat PCI had ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Dit besluit, genomen op 20 september 2011, verleende ontheffing op grond van artikel 4.1, vijfde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) voor de realisatie van een C1000 supermarkt op de hoek van de Lijnbaan en de J.J. Vierbergenweg te Oudewater.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van PCI niet in het kader van de bestemmingsplanprocedure konden worden behandeld, omdat PCI geen belanghebbende was bij het bestemmingsplan. PCI was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd was verklaard. Tijdens de zitting op 9 januari 2013 werd de zaak behandeld, waarbij PCI werd vertegenwoordigd door haar bestuurder en een advocaat, en het college van gedeputeerde staten door twee ambtenaren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er sprake was van verwevenheid tussen de ontheffing en de locatie waar de supermarkt zou komen. Dit betekende dat de bezwaren tegen de ontheffing in de bestemmingsplanprocedure aan de orde konden worden gesteld. De Afdeling bevestigde dat het systeem van geconcentreerde rechtsbescherming vereist dat het besluit tot verlening van de ontheffing en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan als één besluit moeten worden aangemerkt.

Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat de rechtbank zich op goede gronden onbevoegd had verklaard en dat het hoger beroep van PCI ongegrond was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201206431/1/R2.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Parochiële Caritas Instelling (hierna: PCI), gevestigd te Oudewater,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 mei 2012 in zaken
nrs. 11/3596 en 11/3540 in het geding tussen:
PCI
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college van gedeputeerde staten ontheffing verleend op grond van artikel 4.1, vijfde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV), om de realisatie van een C1000 supermarkt op de hoek van de Lijnbaan en de J.J. Vierbergenweg te Oudewater mogelijk te maken.
Bij uitspraak van 25 mei 2012 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen door PCI ingestelde beroep kennis te nemen en heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft PCI hoger beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders van Oudewater hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2013, waar PCI, vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder], bijgestaan door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door R. van Duinkerken MSc en J.G. Kentie MSc, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Tevens is ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A.B. den Boer, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Om de realisatie van een supermarkt op de hoek van de Lijnbaan en de J.J. Vierbergenweg te Oudewater mogelijk te maken, heeft het college van gedeputeerde staten ontheffing verleend op grond van artikel 4.1, vijfde lid, van de PRV.
In het ontheffingsbesluit is gebruik gemaakt van de voorwaarde als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, onder d, van de PRV, waarbij een voor een bebouwing geschikte locatie elders binnen en aan de rand van het stedelijk gebied is geschrapt. De door het college van burgemeester en wethouders hiertoe aangedragen locatie is in eigendom van PCI. PCI kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank en betoogt dat zij er, gezien de onder de ontheffing vermelde rechtsmiddelenclausule, op mocht vertrouwen dat de rechtbank bevoegd zou zijn. Daarnaast betoogt PCI dat er geen sprake is van verwevenheid met de bestemmingsplanprocedure, nu haar bezwaren niet in dat kader kunnen worden behandeld, omdat zij geen belanghebbende bij het bestemmingsplan is. De rechtbank heeft zich volgens PCI ten onrechte onbevoegd verklaard. De overige door PCI aangevoerde beroepsgronden hebben geen betrekking op de vraag of de rechtbank zich op goede gronden onbevoegd heeft verklaard en kunnen derhalve in deze procedure niet aan de orde komen.
2. Ingevolge artikel 4.1, derde lid, van de PRV, bevat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als "Landelijk gebied" geen bestemming en regels die verstedelijking toestaan.
Ingevolge het vijfde lid, kan het college van gedeputeerde staten in afwijking van het bepaalde van het derde lid een ontheffing verlenen voor een gebied dat is aangeduid als "Landelijk gebied" ten behoeve van verstedelijking onder de volgende voorwaarden:
[…]
c. de beoogde verstedelijking naar aard en omvang niet door herstructurering of intensivering van bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en alternatieven ontbreken;
d. indien de oppervlakte aan nieuwe verstedelijking wordt gecompenseerd door het schrappen van een voor een bebouwing geschikte locatie elders binnen en aan de rand van het stedelijk gebied, is de voorwaarde genoemd in het vijfde lid, onder sub c, niet van toepassing.
3. De door het college van gedeputeerde staten verleende ontheffing als bedoeld in artikel 4.1, lid 5, van de PRV, is uitsluitend met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan "Supermarktlocatie hoek Lijnbaan-J.J. Vierbergenweg" verleend. Nu het schrappen van de gronden van PCI als "stedelijk gebied" een voorwaarde was voor het verlenen van de ontheffing, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank in dit geval terecht heeft overwogen dat sprake is van verwevenheid tussen de zogenoemde compensatielocatie en de locatie waar de ontheffing en het bestemmingsplan op zien.
4. Zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen, brengt deze verwevenheid met zich dat tegen het besluit tot het verlenen van de ontheffing met het oog op een doelmatige rechtsgang eerst rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij het besluit waarop het betrekking heeft. De bezwaren tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten tot verlening van de ontheffing kunnen in de bestemmingsplanprocedure ten volle aan de orde worden gesteld en in die procedure kan geoordeeld worden of het college van gedeputeerde staten in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen en of de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan gebruik heeft mogen maken van de verleende ontheffing.
Dit systeem van geconcentreerde rechtsbescherming brengt naar het oordeel van de Afdeling met zich dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit tot verlening van de ontheffing voor de mogelijkheid van beroep als één besluit moeten worden aangemerkt. Het beroep tegen het besluit tot het verlenen van de ontheffing wordt aldus geïncorporeerd in de beroepsprocedure over het bestemmingsplan. Daarbij betrekt de Afdeling dat dit systeem van geconcentreerde rechtsbescherming inmiddels is opgenomen in het per 1 oktober 2012 in werking getreden artikel 8.3, vierde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening.
5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank zich derhalve op goede gronden onbevoegd verklaard. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013
579-706.