201307407/1/A4.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2013 heeft het college zijn beslissing om op 28 maart 2013 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal €119,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 30 juli 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Wilbrink en W.R. Liefden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op donderdag 28 maart 2013, niet zijnde de inzameldag, om 12.36 uur is aangetroffen ter hoogte van de Aarnout Drostlaan 15 te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de postcode en het huisnummer van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in samenhang met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Daartoe voert hij aan dat hij moeilijk ter been is, zodat het niet aannemelijk is dat hij met de huisvuilzak naar de Aarnout Drostlaan 15 zou lopen om deze daar aan te bieden, terwijl hij de zak ook naast de invalideparkeerplaats voor zijn woning kan aanbieden. De huisvuilzak is bovendien op donderdagmiddag aangetroffen, terwijl hij dan op zijn werk is en hij het huisvuil altijd op woensdag om 7.00 uur aan de weg zet. Voorts voert hij aan dat het in de zak aangetroffen poststuk met daarop de postcode en het huisnummer van zijn woning niet aantoont dat de zak van hem afkomstig is. Hij zet zich actief in voor een schone buurt, hetgeen de wijkagent en een ambtenaar van de Haagse Pandbrigade volgens hem kunnen bevestigen.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Vaststaat dat op 28 maart 2013 ter hoogte van de Aarnout Drostlaan 15 te Den Haag een huisvuilzak is aangetroffen met daarin een poststuk met daarop de postcode en het huisnummer van de woning van [appellant]. De huisvuilzak kan derhalve tot hem worden herleid.
De afstand tussen de woning van [appellant] en de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen is, ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat [appellant] moeilijk ter been is, niet zodanig groot dat het om die enkele reden onaannemelijk is dat hij de huisvuilzak daar ter inzameling heeft aangeboden. Dat hij de huisvuilzak ook voor zijn woning had kunnen aanbieden, maakt dit niet anders. Met de stellingen dat hij op het moment dat de huisvuilzak werd aangetroffen op zijn werk was en zich actief inzet voor een schone buurt, wat daar ook van zij, heeft [appellant] evenmin aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen huisvuilzak niet van hem afkomstig is en hij niet als overtreder kan worden beschouwd.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
563.