201309326/1/V1.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 september 2013 in zaken nrs. 12/23544 en 13/6915 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2012 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om over te gaan tot administratieve plaatsing buiten de opvangvoorziening van het COa en om vergoeding van woonkosten krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2013 heeft het COa de verstrekkingen aan de vreemdeling krachtens de Rva 2005 beëindigd. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 september 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 december 2012 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Tevens heeft de rechtbank het tegen het besluit van 4 maart 2013 door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, onderscheidenlijk het COa hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling, onderscheidenlijk het COa heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van het COa
1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, vinden de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b tot en met g, van deze regeling niet plaats indien de bewoner van de opvangvoorziening geen gebruik maakt van het in de desbetreffende voorziening geboden onderdak.
Ingevolge het tweede lid kan het COa in bijzondere gevallen afwijken van de bepaling in het eerste lid.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13, tweede lid, van de Rva 2005 (Stcrt. 2005, 24, p. 17) volgt dat het tweede lid ertoe strekt het mogelijk te maken dat asielzoekers in bijzondere, uitzonderlijke situaties ook kunnen verblijven buiten een opvangvoorziening. Deze zogeheten administratieve plaatsing is mogelijk in de situatie waarin verblijf in een woning buiten de opvangvoorziening vanwege bijzondere (zwaarwegende) medische redenen noodzakelijk moet worden geacht. Het betreft hier een uitzonderlijke situatie waarin vanwege dringende medische redenen continuering van het verblijf in een opvangvoorziening inhumaan of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker is.
1.1. Het COa klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa het besluit van 19 december 2012 onvoldoende heeft gemotiveerd en nader had moeten onderzoeken of in het geval van de vreemdeling sprake was van een bijzonder geval in de zin van artikel 13, tweede lid, van de Rva 2005. Daartoe voert het COa aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat aan de vereisten voor administratieve plaatsing niet is voldaan, nu uit de brief van de behandelaars van de vreemdeling van 11 april 2012 enkel volgt dat een verhuizing kan leiden tot een verergering van zijn depressie met suïcidaliteit en hieruit niet blijkt dat verblijf in een opvangvoorziening schadelijk is voor zijn gezondheid. Voorts heeft het COa toegelicht dat het de aanvraag om vergoeding van woonkosten heeft afgewezen, omdat deze kosten niet als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, kunnen worden aangemerkt nu de vreemdeling er zelf voor heeft gekozen geen gebruik te maken van de aangeboden opvangvoorziening van het COa.
1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 maart 2010 in zaak nr. 200907879/1/V1), komt het COa bij de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 beoordelingsvrijheid toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan het COa om te beoordelen of de kosten noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald.
1.3. De door de vreemdeling overgelegde medische rapportages noopten, gelet op de formulering ervan, het COa er niet toe de situatie van de vreemdeling aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Rva 2005, noch was het gehouden om daarnaar nader onderzoek te laten verrichten. Gelet op de omstandigheid dat de vreemdeling zonder aantoonbare medische noodzaak buiten de opvang verbleef en aldus woonkosten maakte, heeft het COa zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze kosten niet als noodzakelijke kosten, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, kunnen worden aangemerkt.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep van het COa is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep tegen het besluit van 19 december 2012 gegrond is verklaard, dat besluit is vernietigd en is bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep alsnog ongegrond verklaren.
In het hoger beroep van de vreemdeling
3. Hetgeen in het hogerberoepschrift van de vreemdeling is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover het beroep tegen het besluit van 4 maart 2013 ongegrond is verklaard, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 september 2013 in zaak nr. 12/23544;
III. verklaart het beroep in die zaak ongegrond;
IV. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
V. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 september 2013 in zaak nr. 13/6915.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
32.