201308946/1/R4.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Triemen, gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
en
de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Triemen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door S. Nijhuis en R. Wierstra-Jepkema, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het bestemmingsplan "Triemen" is een herziening van een viertal bestemmingsplannen en is grotendeels conserverend van aard, waarbij bestaande functies als zodanig zijn bestemd.
3. [appellant] betoogt dat de beantwoording van zijn zienswijze ten onrechte is beperkt tot het verzoek het bouwvlak aan te passen, nu hij daarin ook heeft verzocht de paardenbak en de zonnepanelen in te passen.
3.1. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken, temeer nu in de zienswijzennota niet alleen op het verzoek om aanpassing van het bouwvlak is ingegaan, maar ook op andere mogelijkheden van inpassing.
Het betoog faalt.
4. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover het de plandelen betreft voor de gronden van de schuur, de paardenbak en de zonnepanelen op en nabij het perceel De Triemen 34 te Triemen. Hij betoogt dat deze gronden ten onrechte niet - voor zover het de schuur betreft: niet volledig - de bestemming "Wonen - 1" hebben gekregen. Hiertoe voert hij aan dat een woonbestemming het best bij de bedoelde gronden past en hij door middel van een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een woonbestemming heeft verkregen voor deze gronden, ten behoeve van een schuur en een paardenbak. De schuur en de paardenbak zijn ten onrechte niet als zodanig bestemd met een woonbestemming en vallen in het plan ten onrechte onder het overgangsrecht, aldus [appellant]. Voorts zijn de zonnepanelen volgens hem ten onrechte niet ingepast in het plan.
De schuur
5. De raad stelt dat de gronden waarop de schuur is gelegen volledig de bestemming "Wonen - 1" en de aanduiding "erf" hebben. De schuur is legaal opgericht en past binnen de planregels van het voorliggende plan, aldus de raad.
5.1. Ingevolge artikel 12, lid 12.2, onder b, van de planregels gelden voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen de volgende regels:
1. ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding "erf";
2. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
4. in afwijking van de goothoogte voor ondergeschikte bebouwing als bedoeld in lid 12.2, sub b, onder 3, mag niet meer dan 30% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing met een hogere goothoogte worden gebouwd;
5. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
6. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
- niet meer dan 100 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt; of
- niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
5.2. De Afdeling stelt vast dat de gronden van de schuur niet de bestemming "Agrarisch" hebben, maar geheel binnen de bestemming "Wonen - 1" met de aanduiding "erf" vallen.
Niet in geschil is dat de schuur voldoet aan de in artikel 12, lid 12.2, onder b, van de planregels gestelde eisen. De schuur valt gelet hierop niet onder het overgangsrecht, maar is als zodanig bestemd. Het betoog mist feitelijke grondslag.
De paardenbak
6. De raad stelt dat aan het perceel waarop de paardenbak is gelegen conform het feitelijk gebruik de bestemming "Agrarisch" is toegekend. De paardenbak is ter plaatste van de betrokken gronden binnen de bestemming "Agrarisch" toegestaan, aldus de raad. Hiertoe wijst de raad op de destijds gevoerde vrijstellingsprocedure en de huidige planregels. Hoewel de paardenbak niet in het dictum van het vrijstellingsbesluit is genoemd, is de aanwezigheid van de paardenbak meegenomen in de overwegingen van dat besluit. Het is nimmer zijn intentie geweest om de paardenbak te laten verdwijnen, aldus de raad. Binnen de bestemming "Agrarisch" is het mogelijk door middel van een omgevingsvergunning een paardenbak op te richten. De paardenbak is daarom niet in strijd met de planregels en valt daarmee ook niet onder het overgangsrecht, aldus de raad.
6.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder vierde aandachtstreepje, van de planregels wordt tot een gebruik in strijd met de bestemming "Agrarisch" het gebruik begrepen, dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen, het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken.
Ingevolge artikel 3, lid 3.6, aanhef en onder c, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het artikel genoemde omstandigheden, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het oprichten van een paardenbak, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenbak, niet meer dan 1,5 m bedraagt.
6.2. Uit bedoeld vrijstellingsbesluit blijkt niet dat vrijstelling is verleend voor het oprichten van een paardenbak, nu deze in het dictum van het besluit niet wordt genoemd. Gezien het feitelijke gebruik van deze gronden en nu [appellant] ter zitting heeft verklaard deze gronden niet voor woningbouw te willen benutten, heeft de raad er in redelijkheid van kunnen afzien aan de betrokken gronden een woonbestemming toe te kennen.
Gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 3.5, van de planregels is het, anders dan de raad heeft gesteld, binnen de toegekende bestemming "Agrarisch" niet bij recht toegestaan om een paardenbak te hebben. Dat het plan voorziet in de afwijkingsmogelijkheid van artikel 3, lid 3.6, doet daar niet aan af, nu daarmee de paardenbak niet als zodanig wordt bestemd. Overigens heeft het college van burgemeester en wethouders deze mogelijkheid tot nu toe niet benut. Met het plan is echter, zo blijkt uit hetgeen de raad naar voren heeft gebracht, beoogd de paardenbak planologisch vast te leggen. Nu de raad in zoverre in het plan niet mogelijk heeft gemaakt hetgeen hij heeft beoogd mogelijk te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
De zonnepanelen
7. De raad stelt dat aan de betrokken gronden de bestemming "Agrarisch" is toegekend, conform het feitelijke gebruik voor agrarische doeleinden. Het is niet wenselijk om ter plaatse van de betrokken gronden binnen de bestemming "Agrarisch" zonnepanelen mogelijk te maken, aldus de raad. De raad acht het niet wenselijk dat het bouwvlak wordt vergroot. De bebouwing dient volgens de raad te worden geconcentreerd op de gronden met een woonbestemming, ten behoeve van een doorkijk naar het open landschap. Voorts acht de raad het niet wenselijk de planregels van de bestemming "Agrarisch" aan te passen. Deze aanpassing zou immers algemene gelding verkrijgen en daarmee een onevenredige aantasting van landschappelijke waarden tot gevolg kunnen hebben, aldus de raad.
Ter zitting heeft de raad aangetekend dat hij zich beraadt op een aparte planologische regeling voor zonnepanelen, die een meer algemene werking heeft.
7.1. De zonnepanelen zijn aangebracht op een bestaande wal die is gesitueerd bij de paardenbak. Voor deze zonnepanelen is geen vrijstelling verleend. Gelet op het feitelijke gebruik van deze gronden en nu [appellant] ter zitting heeft verklaard deze gronden niet voor woningbouw te willen benutten, heeft de raad er in redelijkheid van kunnen afzien aan de betrokken gronden een woonbestemming toe te kennen. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zonnepanelen, in het belang van een open landschap, niet op deze wal, maar slechts op de gronden met de aanduiding "erf" mogelijk gemaakt kunnen worden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van heeft kunnen afzien de zonnepanelen op de wal als zodanig te bestemmen. Het betoog faalt.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover dit het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreft, voor zover daarbinnen de bestaande paardenbak niet bij recht mogelijk wordt gemaakt.
9. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland van 4 juli 2013, kenmerk nr. 2013 / 37, voor zover dit het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreft, voor zover daarbinnen de bestaande paardenbak niet bij recht mogelijk wordt gemaakt;
III. draagt de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland op om binnen 10 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
271-808.