ECLI:NL:RVS:2014:1029

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201400697/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Ouder-Amstel

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 maart 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door een inwoner van Ouderkerk aan de Amstel, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 12 december 2013 het beroep van de verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit betrof de vaststelling van een plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de gemeente, dat op 25 juni 2013 was genomen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 maart 2014, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat. De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter concludeerde dat de rechtbank ten onrechte bevoegd was geacht om kennis te nemen van het beroep, aangezien het besluit van 25 juni 2013 was genomen op grond van de Wet milieubeheer. De voorzitter ging ervan uit dat de Afdeling de aangevallen uitspraak zou vernietigen en het beroep van de verzoeker zelf zou behandelen.

De voorzitter oordeelde verder dat het college van burgemeester en wethouders niet verplicht was om het ontwerp van het besluit aan de verzoeker toe te zenden, omdat het besluit niet gericht was tot een of meer belanghebbenden. De kennisgeving in het huis-aan-huisblad voldeed aan de wettelijke vereisten. Gelet op deze overwegingen werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201400697/2/A4.
Datum uitspraak: 14 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2013 in zaak nr. 13/4709 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de gemeente.
Bij uitspraak van 12 december 2013 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 maart 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. I.F.M. Kwint, en het college, vertegenwoordigd door M.A. Streefkerk en mr. B. Verrijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang met artikel 8:6 van die wet en artikel 2 van bijlage 2 bij die wet kan tegen een besluit genomen op grond van de Wet milieubeheer, behoudens een aantal hier niet ter zake doende uitzonderingen, beroep worden ingesteld bij de Afdeling.
3. De voorzitter gaat ervan uit dat het besluit van 25 juni 2013 is genomen op grond van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Ouder-Amstel. Nu die verordening is vastgesteld op grond van artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kon tegen het besluit van 25 juni 2013 ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang met artikel 8:6 van die wet en artikel 2 van bijlage 2 bij die wet, beroep bij de Afdeling worden ingesteld. De rechtbank heeft zich derhalve ten onrechte bevoegd geacht om kennis te nemen van het beroep van [verzoeker]. De voorzitter gaat ervan uit dat de Afdeling de aangevallen uitspraak om deze reden zal vernietigen en het beroep van [verzoeker] zelf zal behandelen.
4. Het besluit van 25 juni 2013 is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Niet in geschil is dat [verzoeker] over het ontwerp van het besluit geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Hij stelt dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten, omdat het ontwerpbesluit ten onrechte niet aan hem is toegezonden. Volgens [verzoeker] had het college niet mogen volstaan met kennisgeving van het ontwerpbesluit in het plaatselijke huis-aan-huisblad en op de gemeentelijke website. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2010 in zaak nr. 200905538/1/M1.
4.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, zendt het bestuursorgaan, indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Ingevolge artikel 6:13 kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
4.2. In het besluit dat in de uitspraak van 10 februari 2010 aan de orde was, was op perceelniveau bepaald voor wie een bij het besluit aangewezen clusterplaats voor de plaatsing van minicontainers bestemd was. Gelet daarop is in de uitspraak geoordeeld dat dit besluit was gericht tot een of meer belanghebbenden. Het besluit van 25 juni 2013 betreft de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van ORAC's ten behoeve van de gehele gemeente, zonder dat hierbij is bepaald voor welke bewoners een concrete ORAC is bedoeld. Dit besluit is niet gericht tot een of meer belanghebbenden, zodat het college, anders dan [verzoeker] veronderstelt, niet op grond van artikel 3:13, eerste lid, van de Awb gehouden was tot toezending van het ontwerp daarvan. Met de kennisgeving van het ontwerpbesluit in het plaatselijke huis-aan-huisblad heeft het college voldaan aan artikel 3:12, eerste lid, van de Awb. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat [verzoeker] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren te hebben gebracht.
5. Gelet op het voorgaande, gaat de voorzitter ervan uit dat de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014
462-720.