201208167/2/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koninklijke Joh. Enschedé B.V., gevestigd te Haarlem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 juli 2012 in zaak nr. 11/5384 in het geding tussen:
Joh. Enschedé
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft het college geweigerd een aantal documenten volledig openbaar te maken.
Bij besluit van 2 september 2011 heeft het college, voor zover thans van belang, het door Joh. Enschedé daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college de geheimhouding van een document ten dele opgeheven en geweigerd de geheimhouding van een ander document op te heffen.
Bij uitspraak van 9 juli 2012 heeft de rechtbank het door Joh. Enschedé tegen de besluiten van 2 september 2011 en 13 maart 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Joh. Enschedé hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Joh. Enschedé heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2013, waar Joh. Enschedé, vertegenwoordigd door mrs. F. Waardenburg en W.J.E. van der Werf, beiden advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door S.Y.M. Andela en mr. R. Braeken, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek aan het besluit van 13 maart 2013 (lees: 2012) te herstellen door een nieuw besluit te nemen, dat op de voorgeschreven wijze bekend te maken en dit aan de Afdeling toe te zenden en zo nodig opnieuw te beslissen op het verzoek om openbaarmaking van Joh. Enschedé met toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 oktober 2013 heeft het college het besluit van 13 maart 2012 ingetrokken, de geheimhouding opgeheven en het verzoek van Joh. Enschedé om openbaarmaking van een aantal documenten, voor zover niet reeds openbaar, afgewezen.
Bij brief van 4 november 2013 is Joh. Enschedé in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over het besluit van het college van 29 oktober 2013 naar voren te brengen.
Joh. Enschedé heeft haar zienswijze naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat het college aan de oplegging van geheimhouding krachtens artikel 55, eerste lid, van de Gemeentewet slechts een belang als bedoeld in artikel 10 van de Wob ten grondslag mag leggen. Derhalve mag het college ook de weigering die geheimhouding op te heffen, slechts baseren op een belang als bedoeld in dat artikel.
In de tussenuitspraak is verder overwogen dat gelet hierop het college niet mocht weigeren bijlage 1 en 2 bij de Nota kostenverhaal bodemsanering van 19 november 1996 (hierna: de nota) openbaar te maken met een verwijzing naar de besluiten tot geheimhouding krachtens artikel 55 en tot weigering die volledig op te heffen.
2. Gelet op het oordeel dat is gegeven in de tussenuitspraak, is het hoger beroep van Joh. Enschedé gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van Joh. Enschedé tegen het besluit van het college van 13 maart 2012 ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen dat besluit gegrond verklaren. Het komt wegens strijd met artikel 55, eerste lid, voor vernietiging in aanmerking.
3. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder milieu-informatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge het vierde lid wordt in afwijking van het eerste lid bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking.
4. Het college heeft aan het besluit van 29 oktober 2013 ten grondslag gelegd dat zich geen belang voordoet als bedoeld in artikel 10 van de Wob dat geheimhouding krachtens artikel 55, eerste lid, van de Gemeentewet rechtvaardigt. Het college heeft evenwel krachtens artikel 11 van de Wob geweigerd bijlage 1 bij de nota, voor zover die niet reeds openbaar was gemaakt, en bijlage 2 openbaar te maken. Bijlage 2 bevat persoonlijke beleidsopvattingen van de landsadvocaat die zijn opgenomen in een document dat is opgesteld voor intern beraad en het gedeelte van bijlage 1 dat nog niet openbaar is gemaakt, is een weergave van hetgeen is vervat in bijlage 2.
5. Joh. Enschedé betoogt dat er geen redelijk belang bestaat voor het college om te weigeren de interne beleidsopvattingen vervat in bijlage 1 en 2 bij de nota openbaar te maken. Het belang van de bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen neemt af met de tijd. Nu het advies van de landsadvocaat zeventien jaar geleden is geschreven, heeft het college er geen belang meer bij om dat advies of de weergave daarvan in bijlage 1 niet openbaar te maken. Verder heeft het college materieel aan de weigering bijlage 1 en 2 bij de nota openbaar te maken ten grondslag gelegd dat het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de gemeente zich tegen openbaarmaking verzet. Het college mag daarom niet met een beroep op artikel 11 van de Wob weigeren die documenten openbaar te maken. Ten slotte betoogt Joh. Enschedé dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom artikel 10 van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van het convenant tussen de Staat, de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlem van 1995 (hierna: het convenant).
5.1. Het college heeft bijlage 1 en 2 bij de nota, gelet op hun inhoud, terecht aangemerkt als documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad. Bijlage 2 is een advies van de landsadvocaat, dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad. In dat advies zijn de persoonlijke beleidsopvattingen dermate verweven met de daarin genoemde feiten, dat tussen beide geen onderscheid is te maken. Bijlage 1 bevat een weergave van dat advies, in welke weergave evenmin zo’n onderscheid is aan te brengen.
Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2003 in zaak nr. 200301830/1 (www.raadvanstate.nl) dat het enkele tijdsverloop er niet toe leidt dat het algemene doel dat artikel 11 van de Wob beoogt te beschermen, te weten een ongestoorde uitwisseling van opvattingen, geen betekenis meer zou toekomen. In dit geval bestaan geen omstandigheden die leiden tot een ander oordeel.
Nu de Afdeling in de tussenuitspraak heeft overwogen dat de informatie vervat in bijlage 1, voor zover die niet openbaar is gemaakt, en bijlage 2, geen milieu-informatie is als bedoeld in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer, behoefde het college het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen niet af te wegen tegen het belang van openbaarmaking. Het college was gelet op artikel 11, eerste lid, gehouden de persoonlijke beleidsopvattingen niet openbaar te maken.
5.2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak reeds geoordeeld dat het college mocht weigeren het convenant openbaar te maken. Voor zover Joh. Enschedé zich keert tegen overwegingen in de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
Het betoog faalt.
6. Het beroep tegen het besluit van het college van 29 oktober 2013 is ongegrond.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 juli 2012 in zaak nr. 11/5384, voor zover daarbij het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koninklijke Joh. Enschedé B.V. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 13 maart 2012, kenmerk STZ/MIL 2012/84048, ongegrond is verklaard;
III. verklaart dat beroep gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 29 oktober 2013 ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koninklijke Joh. Enschedé B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2124,00 (zegge: tweeduizend honderdvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koninklijke Joh. Enschedé B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
622.