ECLI:NL:RVS:2014:1083

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201306469/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldhulpverlening door Sociale Dienst Drechtsteden en hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2013. De Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) had op 17 januari 2013 aan [appellant] meegedeeld dat de schuldhulpverlening opnieuw beëindigd werd. Het Drechtstedenbestuur verklaarde op 1 februari 2013 het bezwaar van [appellant] tegen een eerdere beëindiging van de schuldhulpverlening niet-ontvankelijk. De rechtbank vernietigde dit besluit en verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep van [appellant]. Tijdens de zitting op 5 maart 2014 werd duidelijk dat [appellant] inmiddels een verzoek tot schuldsanering had ingediend, dat was toegewezen. Hierdoor was het minnelijk traject in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) niet meer relevant. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat er geen actueel belang meer was bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat [appellant] niet had aangetoond daadwerkelijk schade te hebben geleden door de beëindiging van de schuldhulpverlening. De verzoeken om een principiële uitspraak over de status van de brief van 17 januari 2013 werden ook afgewezen, omdat het enkele verlangen naar een principiële uitspraak geen rechtens te honoreren belang oplevert. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201306469/1/A2.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna ook, tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Dordrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2013 in zaak nr. 13/895 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Drechtstedenbestuur
Procesverloop
Bij brief van 17 januari 2013 heeft de Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: SDD) aan [appellant] kenbaar gemaakt de schuldhulpverlening opnieuw te beëindigen.
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft het Drechtstedenbestuur het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen een eerdere beëindiging van de schuldhulpverlening niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep in zoverre gegrond verklaard, het besluit van 1 februari 2013 vernietigd, het bezwaar, voor zover gericht tegen de brief van 17 januari 2013 ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 februari 2013. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Drechtstedenbestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2014, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. A. de Raad, advocaat te Dordrecht, en het Drechtstedenbestuur, vertegenwoordigd door T.J.A. Franssen, werkzaam bij de SDD, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geding is slechts de brief van 17 januari 2013 aan de orde, waarbij de SDD aan [appellant] te kennen heeft gegeven de schuldhulpverlening te beëindigen omdat een substantieel aantal schuldeisers niet wenst mee te werken aan het minnelijk traject in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs).
2. [appellant] heeft met zijn hoger beroep beoogd de schuldhulpverlening aan hem te doen hervatten. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat het verzoek van [appellant] om toepassing van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet, uit te spreken hangende het thans voorliggend hoger beroep is toegewezen. Nu dit verzoek is toegewezen, is het minnelijk traject in het kader van de Wgs niet meer aan de orde. Van een actueel en concreet belang bij de beoordeling van het hoger beroep van [appellant] kan om die reden niet meer worden gesproken. Voorts kan hij niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij nog belang heeft, gelet op een eventuele procedure tot vordering van schadevergoeding, indien de beëindiging van de schuldhulpverlening onrechtmatig zou worden geacht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juni 2010, in zaak nr. 200903188/1/H3), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling bestaan indien gesteld wordt dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. In een dergelijk geval is dan vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden. [appellant] heeft op generlei wijze aannemelijk gemaakt daadwerkelijk enige vorm van schade te hebben geleden.
Partijen hebben ter zitting bij de Afdeling, in het geval de Afdeling zou oordelen dat het belang van [appellant] is vervallen, verzocht om een principiële uitspraak over de vraag of de brief van 17 januari 2013 als een besluit dient te worden aangemerkt. Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (onder andere in de hiervoor genoemde uitspraak van 16 juni 2010), levert het enkele feit dat een partij een principiële uitspraak van de Afdeling wenst, geen rechtens te honoreren belang op.
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
97-729.