ECLI:NL:RVS:2014:1093

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201306530/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • L. Brand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Sint Jansklooster en agrarische bedrijfsactiviteiten

Op 26 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten, wonend te Sint Jansklooster, en de raad van de gemeente Steenwijkerland. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 28 mei 2013, waarbij het bestemmingsplan "Sint Jansklooster, [locaties]" is vastgesteld. Appellanten hebben beroep ingesteld omdat zij van mening zijn dat de agrarische bedrijfsactiviteiten op hun perceel ten onrechte niet langer als zodanig zijn bestemd. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de agrarische activiteiten op het perceel ten tijde van de vaststelling van het plan reeds waren beëindigd en dat de woonbestemming in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid.

De Afdeling heeft de zaak op 18 februari 2014 ter zitting behandeld, waarbij appellanten vertegenwoordigd waren door een gemachtigde en de raad door drs. E.S. Fijma. De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft vastgesteld dat de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel aan de [locatie 1] ten tijde van de vaststelling van het plan waren beëindigd, en dat het gebruik van de gronden voor een agrarisch bedrijf niet onder het overgangsrecht valt.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad bij de belangenafweging rekening heeft gehouden met het provinciale beleid en dat de vaststellingsovereenkomst niet in de weg staat aan de beslissing van de raad. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad in redelijkheid de woonbestemming aan het perceel heeft kunnen toekennen, en dat het beroep van appellanten ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.

Uitspraak

201306530/1/R1.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), wonend te Sint Jansklooster, gemeente Steenwijkerland,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Sint Jansklooster, [locaties]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in drie woningen in het buurtschap Leeuwte.
3. [appellant] heeft zijn beroepsgrond omtrent de verbindendheid van de vaststellingsovereenkomst ter zitting ingetrokken.
4. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel aan de [locatie 1]. [appellant] betoogt dat de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse van dit perceel ten onrechte niet langer als zodanig zijn bestemd. Volgens hem is dit in strijd met het gemeentelijke en provinciale beleid dat uitgaat van behoud en versterking van de agrarische sector. Voorts brengt [appellant] naar voren dat de raad er ten onrechte vanuit gaat dat de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel ten tijde van de vaststelling van het plan reeds waren beëindigd. Volgens [appellant] zijn de bedrijfsactiviteiten voorts te verenigen met de woningen in de omgeving van het perceel. In dit verband wijst hij op de mogelijkheden die volgen uit de Wet plattelandswoningen. Tot slot betoogt [appellant] dat de raad bij de vaststelling van het plan uitsluitend is uitgegaan van de vaststellingsovereenkomst. Gelet hierop heeft de raad volgens hem zijn bedrijfsbelangen onvoldoende bij het plan betrokken.
5. De raad stelt dat de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel aan de [locatie 1] ten tijde van de vaststelling van het plan reeds waren beëindigd. Voorts staat het gemeentelijke beleid volgens de raad niet aan de woonbestemming in de weg. Het uitgangspunt van het beleid is dat woonfuncties en agrarische functies ruimtelijk gescheiden dienen te worden. In de omgeving van het perceel zijn meerdere woningen gelegen, gelet hierop wordt in het gebied gestreefd naar een volledige omzetting naar een woonfunctie, aldus de raad. Gelet op de woningen in de directe nabijheid van het perceel acht de raad agrarische activiteiten ter plaatse niet wenselijk. In dit verband heeft de raad naar voren gebracht dat de woning op het perceel aan de [locatie 2] niet als plattelandswoning kan worden aangemerkt bij een bedrijf op het perceel aan de [locatie 1]. De omstandigheid dat een vaststellingsovereenkomst is gesloten, laat volgens de raad voorts onverlet dat bij de vaststelling van het plan een afweging is gemaakt waarbij de belangen van [appellant] zijn betrokken.
6. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen:
met daaraan ondergeschikt:
1. tuinen;
2. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
3. groenvoorzieningen;
4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7. Vast staat dat [appellant] de melding die hij op grond van het Besluit landbouw milieubeheer (thans: het Activiteitenbesluit milieubeheer) ten behoeve van zijn veehouderij heeft gedaan op 30 januari 2012 heeft ingetrokken. Uit de door de raad overgelegde bezoekrapportages van de afdeling toezicht en handhaving van de gemeente Steenwijkerland volgt voorts dat op het perceel aan de [locatie 1] op 14 maart 2013,
25 april 2013 en 14 mei 2013 geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvonden. Gelet op het vorenstaande heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling terecht vanuit kunnen gaan dat de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het perceel aan de [locatie 1] ten tijde van de vaststelling van het plan waren beëindigd. Gelet hierop is het gebruik van de gronden voor een agrarisch bedrijf met de inwerkingtreding van het plan niet onder het overgangsrecht gebracht. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat hij de weilanden in de omgeving van het perceel is blijven maaien en dat in de stallen hooibalen aanwezig zijn, overweegt de Afdeling dat deze activiteiten geen bedrijfsmatig karakter hebben, zodat op grond van deze activiteiten niet de conclusie kan worden getrokken dat ten tijde van de vaststelling ter plaatse bedrijfsmatig agrarische activiteiten werden verricht.
8. Ten aanzien van het betoog dat het provinciale beleid aan het toekennen van de woonbestemming in de weg staat, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van het plan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat het beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Uit de plantoelichting volgt dat de raad de Omgevingsvisie Overijssel bij de belangenafweging heeft betrokken. [appellant] heeft niet nader geconcretiseerd welke aspecten van het provinciale beleid volgens hem onvoldoende door de raad zijn meegewogen.
In de plantoelichting staat vermeld dat op 27 maart 2012 de Beleidsnotitie bestemmingsplan Buitengebied (hierna: de Beleidsnotitie) is vastgesteld. Deze Beleidsnotitie geeft naast uitgangspunten voor het bestemmingsplan "Buitengebied" ook het toetsingskader voor initiatieven binnen het buitengebied die niet in het bestemmingsplan "Buitengebied" konden worden meegenomen. In de Beleidsnotitie is opgenomen dat het landelijk gebied voortdurend in beweging is en aan veranderingen onderhevig. Eén van deze veranderingen is een afname van het aantal agrarische bedrijven. De Beleidsnotitie beschrijft onder meer het door de gemeente Steenwijkerland nagestreefde beleid ten aanzien van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Naast hergebruik voor opslag en lichte bedrijvigheid behoort ook omschakeling naar een woonfunctie tot de mogelijkheden. Voor omschakeling naar wonen is een aantal randvoorwaarden gesteld. In de plantoelichting staat vermeld dat aan de randvoorwaarden uit de Beleidsnotitie kan worden voldaan. [appellant] heeft dit op zichzelf niet bestreden. Anders dan [appellant] betoogt, staat de Beleidsnotitie niet zonder meer in de weg aan het realiseren van burgerwoningen in het buitengebied. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met de Beleidsnotitie is vastgesteld.
9. Met betrekking tot het betoog omtrent de Wet plattelandswoningen overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) wordt een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens de wet anders is bepaald.
De woning op het perceel aan de [locatie 2] is niet opgericht als een bedrijfswoning bij het bedrijf op het perceel aan de [locatie 1]. De woning op het perceel aan de [locatie 2] was de bedrijfswoning bij het voormalige fokbedrijf op het perceel aan de [locatie 2]. Gelet hierop kan deze woning niet worden aangemerkt als een woning die voorheen tot de landbouwinrichting op het perceel aan de [locatie 1] behoorde als bedoeld in artikel 1.1a, eerste lid, van de Wabo.
10. Ten aanzien van het betoog omtrent de vaststellingsovereenkomst, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst volgt dat deze overeenkomst, voor zover deze betrekking heeft op het verlenen van de planologische medewerking, slechts een inspanningsverplichting inhoudt. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient de raad een afweging van alle relevante planologische belangen te maken. Bij deze afweging kan de raad, indien hij dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht, tot een andere uitkomst komen dan waarvan in de overeenkomst waarin de inspanningsverplichting is neergelegd wordt uitgegaan. Uit het enkele feit dat de raad het plan in overeenstemming met de door de gemeente aangegane vaststellingsovereenkomst heeft vastgesteld, kan niet worden afgeleid dat de raad niet alle relevante feiten en belangen bij zijn afweging heeft betrokken. Het betoog faalt.
11. Ten aanzien van het betoog dat geen ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt aan het toekennen van een woonbestemming aan het perceel aan de [locatie 1], heeft de raad uiteengezet dat de door alle betrokkenen gewenste woonbestemmingen voor de aangrenzende percelen [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] zich niet verdragen met agrarische bedrijvigheid op het perceel aan de [locatie 1]. Met de betrokkenen, waaronder [appellant], is afgesproken dat de door hen gewenste woonbestemmingen voor de illegaal opgerichte woningen uitsluitend kunnen worden toegekend indien de bedrijfsactiviteiten ter plaatse worden beëindigd. De woning op het perceel aan de [locatie 2] ligt op een afstand van ongeveer 5 m van het perceel aan de [locatie 1]. Gelet op deze afstand heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van deze woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd als op het perceel aan de [locatie 1] agrarische bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Nu de agrarische bedrijfsactiviteiten ten tijde van de vaststelling van het plan ter plaatse van het perceel aan de [locatie 1] voorts reeds waren beëindigd, heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met het realiseren van de woonbestemmingen dan aan de wens van [appellant] om voor het perceel aan de [locatie 1] een agrarische bedrijfsbestemming te behouden.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
575.