ECLI:NL:RVS:2014:1102

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201400407/1/A3 en 201400407/4/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E.A. Binnema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Noord-Nederland inzake verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 januari 2014. De appellant, wonend te Groningen, heeft de voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De mondelinge uitspraak vond plaats op 13 maart 2014. De voorzitter, Staatsraad mr. D.A.C. Slump, heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de rechtbank. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank had eerder een wrakingsverzoek van de appellant niet in behandeling genomen, wat leidde tot de huidige procedure. De voorzitter oordeelde dat het wrakingsverzoek van de appellant wel degelijk gegrond was, omdat de rechtbank niet had beslist op het ingediende wrakingsverzoek. De uitspraak van de rechtbank is derhalve vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De secretaris van de Raad van State zal het door de appellant betaalde griffierecht in hoger beroep terugbetalen. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzitter gebruik heeft gemaakt van de artikelen 8:81 en 8:86.

Uitspraak

201400407/1/A3 en 201400407/4/A3.
Datum uitspraak: 13 maart 2014 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Groningen,
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 januari 2014 in zaak nr. 13/853 in het geding tussen: [appellant] en de minister van Veiligheid en Justitie. Openbare zitting gehouden op 13 maart 2013 om 11.00 uur. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. D.A.C. Slump voorzitter (vz.) ambtenaar van staat: mr. E.A. Binnema Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door B. Kesseler, werkzaam bij het ministerie. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 januari 2014. [appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 januari 2014 in zaak nr. 13/853; II. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
III. wijst het verzoek af;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht in hoger beroep ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) terugbetaalt. Gronden: In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. [appellant] heeft bij brief van 9 december 2013 mr. S.B. Smit-Colenbrander, de rechter die als lid van de enkelvoudige kamer belast was met de behandeling van zijn beroep, gewraakt. Ingevolge artikel 8:18, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek om wraking zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de bestuursrechter in geval van misbruik bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt. Bij brief van 12 december 2013 heeft de griffier van de rechtbank aan [appellant] meegedeeld dat zijn wrakingsverzoek niet verder in behandeling zal worden genomen. Daarbij heeft de griffier verwezen naar rechtsoverweging 2.7 van de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland van 19 september 2013. In deze beslissing heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van het recht om wrakingsverzoeken in te dienen en daarbij bepaald dat volgende wrakingsverzoeken van [appellant] niet in behandeling zullen worden genomen wanneer daarin niet de naam van de te wraken rechter wordt genoemd en/of daarin geen specifieke wrakingsgronden worden aangevoerd. Deze beslissing is genomen in een andere bestuursrechtelijke procedure en ten aanzien van een andere bestuursrechter dan de bestuursrechter waar het verzoek van 9 december 2013 betrekking op heeft. Deze beslissing kon daarom ook niet ten grondslag worden gelegd aan het buiten behandeling laten van het verzoek. Bovendien heeft [appellant] in zijn wrakingsverzoek de naam van de rechter genoemd en wrakingsgronden aangedragen die specifiek betrekking hebben op de zaak die ter zitting door de gewraakte rechter is behandeld. De uitspraak van de rechtbank is derhalve gedaan zonder dat is beslist op het ingediende wrakingsverzoek. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om, overeenkomstig de wens van [appellant], de zaak naar de rechtbank terug te wijzen. Gelet op deze beslissing wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Redelijke toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat het door [appellant] in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hem wordt terugbetaald. w.g. Slump w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat 589.