201300952/1/R4.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zandzuigbedrijf Gasselte B.V., gevestigd te Gieten, gemeente Aa en Hunze,
2. het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college van gedeputeerde staten het verzoek van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. om verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar bij besluit van 28 augustus 2007 verleende vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet, afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft het college van gedeputeerde staten de door Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van gedeputeerde staten, Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2013, waar Zandzuigbedrijf Gasselte B.V., vertegenwoordigd door mr. M.B.W. Litjens, advocaat te Assen, het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en J. ten Cate-Pekel, werkzaam bij de gemeente, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door J. Venema en A.T.G. Jonker, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. drs. I.E. Nauta, advocaat te Enschede, en G.J. Schenkel.
Overwegingen
Het bestreden besluit
1. De ontgrondingsvergunning van 28 augustus 2007 is aan Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. verleend ten behoeve van het ontgronden van ten hoogste zestien hectare in de gemeente Aa en Hunze, plaatselijk bekend Gasselterveld. Deze vergunning had een geldigheidsduur tot 1 januari 2013, met dien verstande dat in voorschrift A.1 was bepaald dat de op grond van de vergunning uit te voeren werkzaamheden voor 1 januari 2013 voltooid dienden te zijn, maar dat de zandwinning ook voordien door een schriftelijke aanzegging van het college van gedeputeerde staten kon worden beëindigd wanneer overeenkomstig het provinciale ontgrondingenbeleid op de centrale zandwinlocatie aan de Traandijk in Echten, gemeente De Wolden, substantieel beton- en metselzand kan worden gewonnen. Voor de zandwinning op de locatie in Echten heeft het college van gedeputeerde staten aan [belanghebbende] bij besluit van 7 februari 2006 een vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet verleend.
Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. heeft verzocht om verlenging van de vergunning tot 1 januari 2015, zodat het nog in de zandwinplas aanwezige beton- en metselzand kan worden gewonnen. Dit verzoek om verlenging is bij besluit van 10 juli 2012 afgewezen. Bij besluit van 19 december 2012 is deze afwijzing gehandhaafd.
Ontvankelijkheid
2. [belanghebbende] betoogt dat het college van burgemeester en wethouders niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het college geen belanghebbende is. Zij voert daartoe aan dat de provinciale zandwinning geen belang is dat aan de gemeente is toevertrouwd. [belanghebbende] betoogt verder dat Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. geen belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, nu de gewenste vergunningsverlenging niet meer kan worden bereikt door het expireren van de vergunning.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in verbinding met het eerste lid en met artikel 8:1 van die wet, kan een bestuursorgaan uitsluitend beroep instellen tegen een besluit, indien een aan dat orgaan toevertrouwd belang rechtstreeks betrokken is bij een besluit van een ander bestuursorgaan. Een belang is aan een bestuursorgaan toevertrouwd als een wettelijk voorschrift aan dit bestuursorgaan een bevoegdheid tot behartiging van dit belang toekent. Dit laat onverlet dat uit een bijzondere wet kan voortvloeien dat een bestuursorgaan geen beroep kan instellen.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200800581/1), is de ruimtelijke ordening van het grondgebied van een gemeente een mede aan het college van burgemeester en wethouders toevertrouwd belang. Dit volgt onder meer uit diverse bepalingen in de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht. Het college zou belanghebbende zijn indien het door Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. ingediende verzoek om verlenging zou zijn ingewilligd, omdat aannemelijk is dat een dergelijk besluit gevolgen zou kunnen hebben voor de ruimtelijke ordening van het grondgebied van de gemeente. Nu het college van burgemeester en wethouders belanghebbende zou zijn bij een verlenging van de ontgrondingsvergunning, is het college naar het oordeel van de Afdeling eveneens belanghebbende bij de weigering om de ontgrondingsvergunning te verlengen (vergelijk de uitspraak van 24 mei 2006, nr. 200504224/1). Het college van burgemeester en wethouders is derhalve belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3. Ten aanzien van het betoog van [belanghebbende] dat Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. geen procesbelang heeft, omdat de gewenste verlenging van de vergunning door het verlopen van de vergunning niet meer kan worden bereikt, overweegt de Afdeling dat het aannemelijk is dat Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. financieel belang heeft bij de gewenste verlenging van de vergunning. Reeds daarom heeft Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. belang bij de beoordeling van het bestreden besluit.
Procedureel
4. [belanghebbende] heeft ter zitting betoogd dat het feitelijke belang waarin Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders dreigen te worden geraakt het commerciële belang van de ontgronder en het werkgelegenheidsbelang betreft. Dit zijn volgens [belanghebbende] geen belangen die onder het beschermingsbereik van de Ontgrondingenwet en de op 2 juni 2010 door provinciale staten van Drenthe vastgestelde Omgevingsvisie Drenthe (hierna: Omgevingsvisie) vallen. Gelet op het relativiteitsvereiste kunnen Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders zich volgens [belanghebbende] niet op de schending van de normen uit de Ontgrondingenwet en de omgevingsvisie beroepen.
4.1. Anders dan [belanghebbende] meent, geldt in deze procedure niet het zogenoemde relativiteitsvereiste, nu het bestreden besluit dateert van voor de inwerkingtreding van artikel 8:69a van de Awb waarin het relativiteitsvereiste is opgenomen. Reeds hierom kan het betoog van [belanghebbende] niet slagen.
5. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. betoogt dat [belanghebbende] in de bezwaarprocedure ten onrechte als belanghebbende is aangemerkt. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. voert hiertoe aan dat de [belanghebbende] geen directe concurrent is, omdat het bedrijf niet in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied werkzaam is. Nu [belanghebbende] geen belanghebbende was bij het besluit van 10 juli 2012, is het horen van [belanghebbende] door de commissie rechtsbescherming op 15 oktober 2012 in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, aldus Zandzuigbedrijf Gasselte B.V.
5.1. Het college van gedeputeerde staten stelt dat [belanghebbende] terecht als belanghebbende is aangemerkt bij de bezwaarprocedure. Volgens het college is hierbij gekeken naar de mogelijke samenhang tussen de ontgrondingen in het Gasselterveld en Echten en de jurisprudentie van de Afdeling. Het horen van [belanghebbende] door de commissie rechtsbescherming is volgens het college van gedeputeerde staten niet in strijd artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, omdat de firma belanghebbende is.
5.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, voordat op het bezwaar wordt beslist, belanghebbenden in de gelegenheid om te worden gehoord.
5.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 28 maart 2012 in zaak nr. 201108514/1/R2; www.raadvanstate.nl), is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Daarvoor is van belang of [belanghebbende] in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied werkzaam is als Zandzuigbedrijf Gasselte B.V.
De ontgrondingsvergunningen van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en [belanghebbende] omvatten onder meer de winning van beton- en metselzand. Op beide zandwinlocaties is of wordt beton- en metselzand geproduceerd dat als zodanig is of wordt verkocht. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. heeft erkend dat door [belanghebbende] althans in enige mate beton- en metselzand wordt gewonnen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en [belanghebbende] in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn.
Volgens het college van gedeputeerde staten strekt het verzorgingsgebied van een zandwinlocatie waar beton- en metselzand wordt gewonnen zich doorgaans uit tot een afstand van 35 tot 50 km van de zandwinning. Uitgaande van deze afstanden overlappen de verzorgingsgebieden van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en [belanghebbende] elkaar in ieder geval deels. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vorenstaande onjuist is. Tegen deze achtergrond is het niet uitgesloten dat Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en [belanghebbende] in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn. Dat sprake zou zijn van onderscheiden afnemers van beide zandwinlocaties, zoals Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. stelt, maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van de Afdeling [belanghebbende] als belanghebbende worden aangemerkt bij de besluiten van 10 juli 2012 en 19 december 2012. Nog daargelaten of artikel 7:2, eerste lid, van de Awb in de weg staat aan het in bezwaar horen van niet belanghebbenden, kan reeds hierom geen sprake zijn van schending van die bepaling.
Het betoog faalt.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder, beklemde meier of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaats heeft.
Ingevolge het tweede lid kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
Ingevolge artikel 10, vijfde lid, voor zover hier van belang, worden besluiten tot het verlenen of wijzigen van een vergunning genomen na afweging van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.
Inhoudelijk
7. Het college van burgemeester en wethouders betoogt dat de gevraagde verlenging van de ontgrondingsvergunning ten onrechte is geweigerd, omdat de verlenging in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Het college voert hiertoe aan dat in het Provinciaal Omgevingsplan II (hierna: POP II) en de Omgevingsvisie als hoofddoelstelling is opgenomen dat de Drentse zandwinningen moeten voorzien in voldoende beton- en metselzand. Volgens het college wordt, nu de verlenging is geweigerd, niet voldaan aan die doelstelling, omdat op de zandwinlocatie in Echten onvoldoende beton- en metselzand wordt gewonnen om te kunnen voorzien in de provinciale behoefte. Volgens het college van burgemeester en wethouders volgt uit het besluit van het college van gedeputeerde staten van 4 oktober 2012 op het handhavingsverzoek van [belanghebbende] en uit het rapport "Exploitatie zandwinning Echten", van 25 april 2012, opgesteld door Grontmij Nederland B.V. (hierna: rapport van Grontmij) dat op de zandwinlocatie in Echten onvoldoende beton- en metselzand kan worden gewonnen. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten volgens het college van burgemeester en wethouders ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de productie van beton- en metselzand op de zandwinlocatie in Echten.
Indien de gevraagde verlenging al in strijd zou zijn met het provinciale ontgrondingenbeleid, betoogt het college van burgemeester en wethouders dat er zwaarwegende redenen zijn om van dit beleid uit de Omgevingsvisie af te wijken, omdat, zoals hiervoor is gesteld, op de zandwinlocatie in Echten onvoldoende beton- en metselzand wordt geproduceerd om te voldoen aan de provinciale behoefte. Verder voert het college aan dat het college van gedeputeerde staten onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de economische belangen van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V., het behoud van werkgelegenheid en de natuurontwikkeling in het Gasselterveld, waarbij het college wijst op de toestemming van de eigenaar van de gronden, Staatsbosbeheer, en de toezegging van de gemeenteraad om planologische medewerking te verlenen aan de verlenging van de vergunning. Daarbij stelt het college van burgemeester en wethouders dat de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Gasselterveld, waarin wordt uitgegaan van natuur- en recreatieontwikkeling met een financiële bijdrage van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V., onvoldoende door het college van gedeputeerde staten is betrokken in de belangenafweging.
7.1. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. stelt eveneens dat er zwaarwegende redenen zijn om van het provinciale ontgrondingenbeleid af te wijken. Volgens Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. moet eveneens van het beleid worden afgeweken, omdat op de zandwinlocatie in Echten onvoldoende beton- en metselzand wordt gewonnen om te voldoen aan de provinciale bouwgrondstoffenbehoefte. Daartoe wijst Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. eveneens op het besluit van 4 oktober 2012 van het college van gedeputeerde staten en op het rapport van Grontmij en stelt Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. dat eerst in 2019 voldoende beton- en metselzand op de zandwinlocatie in Echten kan worden gewonnen. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. betoogt dat het college van gedeputeerde staten gelet hierop onderzoek had moeten doen naar de productie van beton- en metselzand in Echten.
Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. betoogt verder dat het college van gedeputeerde staten onvoldoende gewicht heeft toegekend aan haar economische belangen, de werkgelegenheid en de natuurontwikkeling in het Gasselterveld.
7.2. Het college van gedeputeerde staten acht de gevraagde verlenging van de ontgrondingsvergunning niet in overeenstemming met het provinciaal beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie, omdat op de zandwinlocatie in Echten voldoende beton- en metselzand kan worden gewonnen en het landschap in het Gasselterveld door het staken van de ontgronding wordt ontzien. De provinciale behoefte aan beton- en metselzand is volgens het college van gedeputeerde staten geen bijzondere omstandigheid om van het ontgrondingenbeleid af te wijken.
Een nader onderzoek om te bepalen of in Echten voldoende beton- en metselzand wordt gewonnen is volgens het college van gedeputeerde staten niet nodig omdat uit de vergunning van [belanghebbende] volgt dat per 1 januari 2013 moet zijn begonnen met het winnen van beton- en metselzand in Echten en uit verschillende stukken van [belanghebbende] blijkt dat de zandwinlocatie voldoende beton- en metselzand produceert. Voorts stelt het college dat uit het besluit van 4 oktober 2012 niet kan worden afgeleid dat [belanghebbende] onvoldoende beton- en metselzand produceert.
Verder stelt het college dat een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden, waarbij een doorslaggevend gewicht is toegekend aan het beleid uit de Omgevingsvisie en de ligging van de zandwinning in het Gasselterveld in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). Voorts stelt het college dat het al een aantal jaren bekend was dat de zandwinning in het Gasselterveld op 1 januari 2013 tot een einde zou komen. Tot slot stelt het college van gedeputeerde staten dat de financiële bijdrage van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. aan de natuur- en recreatieontwikkeling in het Gasselterveld mede is gekoppeld aan de uitbreiding van de bestaande ontgronding met nog eens zestien hectare naast de verlenging en dat de suggestie dat verlenging van de vergunning zonder meer zou leiden tot de genoemde financiële bijdrage onjuist is.
7.3. Het huidige provinciaal ontgrondingenbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisie. Daarvoor was het ontgrondingenbeleid vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan, het POP II en de Ontgrondingennota Drenthe. Blijkens paragraaf 4.7 van de Omgevingsvisie moeten zandwinningen beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is. Zandwinning wordt uitsluitend mogelijk gemaakt om te voorzien in de behoefte aan beton- en metselzand en ophoogzand en geconcentreerd op een beperkt aantal locaties in de provincie. Voorts staat in de Omgevingsvisie dat in de EHS geen plaats is voor nieuwe zandwinningen of uitbreidingen van bestaande winningen en dat lopende vergunningen van ontgrondingen in de EHS niet zullen worden verlengd. Ten aanzien van de zandwinlocatie in het Gasselterveld staat in de Omgevingsvisie dat de bestaande zandwinning tot 1 januari 2013 in gebruik kan blijven om de continuïteit van de bouwgrondstoffenvoorziening veilig te stellen. Na 1 januari 2013 is de winning van beton- en metselzand geconcentreerd op de zandwinlocaties in Echten en Ellertshaar, aldus de Omgevingsvisie.
7.4. In de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2011 in zaak nr. 201010893/1/M1 is het hiervoor beschreven provinciale beleid waarbij het college van gedeputeerde staten heeft aangesloten niet onredelijk geacht.
In de Omgevingsvisie en in het eerdere ontgrondingenbeleid staat dat moet worden gestreefd naar continuïteit in de bouwgrondstoffenvoorziening. Daarbij geldt, gezien de hiervoor aangehaalde passage uit de Omgevingsvisie, als voorwaarde dat nieuwe zandwinningen in de EHS niet zijn toegestaan en dat bestaande zandwinningen in de EHS moeten worden beëindigd. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders hebben niet aannemelijk gemaakt dat de continuïteit in de bouwgrondstoffenvoorziening door het bestreden besluit in die mate wordt bedreigd dat het college van gedeputeerde staten daaraan, in weerwil van het beleid in de Omgevingsvisie dat vergunningen voor ontgrondingen in de EHS niet mogen worden verlengd, doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Het college van gedeputeerde staten heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nader onderzoek naar de feitelijke productie van beton- en metselzand op de zandwinlocatie in Echten achterwege kon blijven, gelet op de beschikbare gegevens van onder meer [belanghebbende] over het kunnen produceren van voldoende beton- en metselzand op de zandwinlocatie in Echten, waarmee zoals ter zitting is meegedeeld een aanvang is gemaakt, en het hiervoor geformuleerde provinciale beleid om op een vooraf bepaald moment te stoppen met zandwinningen in de EHS. In hetgeen Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders hebben aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op het voorgaande, aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gewenste verlenging van de ontgrondingsvergunning niet past binnen het provinciale ontgrondingenbeleid. Daarnaast heeft het college van gedeputeerde staten in de beweerde bedreigingen van de aanvoer van bouwgrondstoffen evenmin aanleiding hoeven te zien om van het geformuleerde ontgrondingenbeleid af te wijken.
Ten aanzien van hetgeen Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders hebben aangevoerd over de natuurontwikkeling, de planologische medewerking van de gemeenteraad, de economische belangen en de financiële bijdrage aan de natuur- en recreatieontwikkeling in het Gasselterveld, is de Afdeling van oordeel dat dit geen bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat de gevolgen van de toepassing van het provinciale ontgrondingenbeleid zodanig onevenredig zijn dat het college bij de afweging van de belangen van dit beleid had dienen af te wijken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de einddatum van 1 januari 2013 is opgenomen in de vergunning van 28 augustus 2007 en in de Omgevingsvisie en derhalve reeds jaren bekend was.
Het betoog faalt.
8. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders betogen dat op 2 juni 2010 door provinciale staten een motie M 2010-15 (hierna: de motie) is aangenomen, waarin het college van gedeputeerde staten wordt opgeroepen om ontgrondingsvergunningen die aflopen in 2010, 2011 of begin 2012 in verband met de economische crisis te verlengen, tot het moment waarop al het zand op de desbetreffende locaties daadwerkelijk is gewonnen. Volgens Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders heeft het college van gedeputeerde staten ten onrechte geoordeeld dat deze motie op de gewenste verlenging van de vergunning niet van toepassing was. Volgens Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders komt de onderhavige vergunning op grond van deze motie ook voor verlenging in aanmerking, omdat ook de ontgronding in het Gasselterveld is getroffen door de crisis en de provinciale grondstoffenvoorziening in gevaar is. Daarbij betoogt Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. dat de motie alleen van toepassing is op ontgrondingen die in de EHS liggen.
8.1. Het college van gedeputeerde staten betoogt dat de motie niet van toepassing is op het bestreden besluit. Het college voert hiertoe aan dat het duidelijk was dat de ontgronding in het Gasselterveld was bedoeld ter overbrugging van de opstartfase van de ontgronding in Echten en in de Omgevingsvisie is opgenomen dat verlenging van bestaande vergunningen in de EHS niet mogelijk is. Voorts is de motie niet van toepassing op het besluit, omdat deze ontgrondingsvergunning afliep in 2013.
8.2. Daargelaten of een motie leidt tot een juridische verplichting die het college van gedeputeerde staten bij het nemen van een besluit in acht dient te nemen, overweegt de Afdeling dat de motie niet van toepassing is op het bestreden besluit, nu de looptijd van de vergunning van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. eindigde op 1 januari 2013.
Het betoog faalt.
9. Tot slot betoogt Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. dat het college van gedeputeerde staten bij het bestreden besluit ten onrechte een ander belang dan de in de Ontgrondingenwet genoemde belangen heeft betrokken in de besluitvorming, namelijk het risico voor aansprakelijkheid jegens [belanghebbende]. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. voert hiertoe aan dat uit een juridisch advies van 11 juli 2012 blijkt dat de provincie mogelijk aansprakelijk is voor eventuele schade die door [belanghebbende] wordt geleden, indien de ontgrondingsvergunning van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. wordt verlengd.
9.1. Het college van gedeputeerde staten stelt dat het bedoelde advies geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming. Het college wijst erop dat het advies dateert van 11 juli 2012, terwijl het primaire besluit op 10 juli 2012 is genomen.
9.2. In de overwegingen van het bestreden besluit, noch in de overwegingen van het advies van de commissie rechtsbescherming die ten grondslag hebben gelegen aan de motivering van het bestreden besluit wordt verwezen naar het aansprakelijkheidsrisico van de provincie. Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college van gedeputeerde staten het risico voor aansprakelijkheid jegens [belanghebbende] bij de besluitvorming heeft betrokken.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
10. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van Zandzuigbedrijf Gasselte B.V. en het college van burgemeester en wethouders ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
568-767.