ECLI:NL:RVS:2014:1116

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
201304173/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E. Steendijk
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot afsluiten van de Zanddijk voor vrachtauto's in Peize

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 28 maart 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld had op 19 november 2010 het verzoek van [appellante] om het doodlopende gedeelte van de Zanddijk in Peize af te sluiten voor vrachtauto's afgewezen. Dit verzoek was gedaan omdat [appellante] vreesde voor schade aan haar woning door het vrachtverkeer dat over deze weg reed, ten behoeve van werkzaamheden in het gebied. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze afwijzing had kunnen komen, en [appellante] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 februari 2014 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellante] als vertegenwoordigers van het college aanwezig. De Afdeling overwoog dat het college beoordelingsruimte toekomt bij het nemen van verkeersbesluiten en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de werkzaamheden in het gebied tijdelijk van aard waren. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank niet onterecht had geoordeeld dat het college het verzoek van [appellante] om afsluiting van de weg niet in redelijkheid kon honoreren.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van het college om het verzoek van [appellante] af te wijzen werd daarmee bekrachtigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201304173/1/A3.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Peize, gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 maart 2013 in zaak nr. 11/363 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2010 heeft het college het verzoek van [appellante] van 12 september 2010 om het doodlopende gedeelte van de Zanddijk in Peize af te sluiten voor vrachtauto’s, afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.J. Nicolaas, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Smit, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de bestuurscommissie herinrichting Peize, vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Groningen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
2. [appellante] woont aan de [locatie] te Peize. Het gedeelte van de Zanddijk dat naar haar woning loopt, is doodlopend, behalve voor (brom)fietsverkeer. Over dit gedeelte van de Zanddijk reden ten tijde van haar verzoek vrachtauto’s ten behoeve van de herinrichting van het gebied rondom haar woning als waterbergingsgebied en verzwaring van de in dat gebied aanwezige elektriciteitsmast van TenneT. De herinrichting werd gecoördineerd door de bestuurscommissie herinrichting Peize en is in het gebied rondom de woning van [appellante] uitgevoerd door de Dienst Landelijk Gebied. De fundering van de woning is volgens [appellante] niet berekend op langsrijdend vrachtverkeer. De trillingen die de over het doodlopende gedeelte van de Zanddijk rijdende vrachtauto’s veroorzaakten, hebben volgens haar dan ook tot schade aan haar woning geleid. Om verdere schade te voorkomen heeft zij het college verzocht om het gedeelte van de Zanddijk dat naar haar woning loopt, af te sluiten voor vrachtauto’s.
3. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 november 2010 tot afwijzing van het verzoek van [appellante] heeft het college ten grondslag gelegd dat het doodlopende gedeelte van de Zanddijk de enige toegang tot de elektriciteitsmast biedt en dat deze elektriciteitsmast te allen tijde moet kunnen worden bereikt voor onderhoud of in geval van calamiteiten. Verder heeft het college van belang geacht dat het gebruik dat vrachtauto’s op dat moment van het desbetreffende weggedeelte maakten verband hield met de herinrichting van het omliggende gebied als waterbergingsgebied en dus tijdelijk was.
4. [appellante] richt zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat het college haar verzoek in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. In dit verband voert zij aan dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de in het omliggende gebied uitgevoerde werkzaamheden tijdelijk van aard waren. Volgens haar rijden nog steeds regelmatig vrachtauto’s over het doodlopende gedeelte van de Zanddijk ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden in het waterbergingsgebied. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat dit gedeelte van de Zanddijk niet geschikt is voor vrachtverkeer en dat dit verkeer daarom beter gebruik kan maken van een bestaande kade in het aangrenzende gebied of een nieuw aan te leggen ontsluiting op de Groningerweg. Zij vreest voor verdere schade in de toekomst als de door haar verzochte verkeersmaatregel niet wordt genomen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201105657/1/A3), komt aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een verkeersbesluit tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
4.2. Tussen 2010 en 2012, dus ook ten tijde van het indienen van het verzoek door [appellante] en het nemen van de aan de orde zijnde besluiten door het college, waren in het gebied rondom de woning van [appellante] werkzaamheden gaande teneinde dit gebied in te richten als waterbergingsgebied en de daarin aanwezige elektriciteitsmast te verzwaren. Bij deze werkzaamheden zijn vrachtauto’s ingezet, die gebruik hebben gemaakt van het doodlopende gedeelte van de Zanddijk dat naar de woning van [appellante] loopt. Dat de werkzaamheden langer hebben geduurd dan vooraf werd beoogd, laat onverlet dat de werkzaamheden van tijdelijke aard waren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mocht het college deze tijdelijkheid in de besluitvorming betrekken. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd heeft de rechtbank voorts terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de stelling van het college dat na afronding van deze werkzaamheden nog maar een beperkte hoeveelheid vrachtverkeer over het doodlopende gedeelte van de Zanddijk zal rijden. Natuurmonumenten heeft te kennen gegeven dat zij naar verwachting maximaal tien keer per jaar een tractor over het doodlopende gedeelte van de Zanddijk zal laten rijden. Naar ter zitting is gebleken, verwacht Tennet hooguit één keer in de vijf jaar met een vrachtauto via dit gedeelte van de Zanddijk naar de elektriciteitsmast in het gebied te moeten rijden. Ander zwaar verkeer behoefde het college, nu het een doodlopende weg betreft, niet te verwachten. Het college heeft zich, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voorts op het standpunt mogen stellen dat de door [appellante] aangedragen rijroutes geen realistische alternatieven bieden voor het gebruik van het desbetreffende, als verharde weg uitgevoerde, gedeelte van de Zanddijk. Om de kade in het naastgelegen gebied als ontsluiting in gebruik te nemen, zal een fundering moeten worden aangebracht en zal de gemeente als wegbeheerder in het onderhoud moeten voorzien, hetgeen veel kosten met zich brengt. De andere rijroute voorziet in een weg dwars door drassig en kwetsbaar natuurgebied. De aanleg en het gebruik daarvan zouden een verstoring van de in de omgeving aanwezige flora en fauna met zich brengen.
4.3. Voor de schade die [appellante] stelt te hebben geleden als gevolg van de tijdelijke werkzaamheden in verband met de inrichting van het waterbergingsgebied, is zij door TenneT en de bestuurscommissie herinrichting Peize gecompenseerd. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen over de verwachte hoeveelheid verkeer, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het risico op nieuwe schade aan de woning van [appellante] niet zodanig groot is dat het college haar verzoek om het doodlopende gedeelte van de Zanddijk af te sluiten voor vrachtauto’s niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
589.