201303360/1/A3.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 februari 2013 in zaak nr. 12/2341 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2011 heeft de minister, voor zover thans van belang, geweigerd [appellante] in het Register voor beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) in te schrijven als tolk in de talencombinatie Nederlands - Italiaans.
Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft de minister, voor zover thans van belang, geweigerd [appellante] in het register in te schrijven als tolk in de talencombinatie Nederlands - Russisch.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2013, waar [appellante], en de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Kabbouti, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad), zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv), eerste volzin, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 37, aanhef en onder b, zijn de artikelen 3 en 5, aanhef en onder a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (hierna: het kwaliteitsregister), bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijke kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de commissie btv).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie btv belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge het derde lid wordt een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de Wbtv van toepassing is, ingeschreven in het register.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: het Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 2 kan een tolk of vertaler, indien hij/zij niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, worden ingeschreven in het register na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de desbetreffende talencombinatie dan wel vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de raad vast te stellen dan wel vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de raad in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie btv. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2. Aan het besluit van 14 mei 2012 heeft de minister een advies van de commissie btv van 9 maart 2012 (hierna: het advies) ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is het niet aannemelijk dat [appellante] beschikt over een adequate tolkvaardigheid en -attitude, vereist voor het goed functioneren als tolk, wegens het gebrek aan tolkscholing en substantiële en recente tolkervaring in de talencombinaties waarvoor zij in het register wil worden ingeschreven (hierna: de betrokken talencombinaties). Daarnaast gaat volgens het advies tolkvaardigheid hand in hand met de talencombinatie waarin wordt getolkt en is de vertaalervaring en tolkervaring in andere talencombinaties van [appellante] minder relevant. De minister heeft zich in het besluit van 14 mei 2012 voorts op het standpunt gesteld dat [appellante] geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die inschrijving in het register rechtvaardigen. De omstandigheid dat [appellante] reeds 25 jaar als tolk werkt, komt volgens de minister niet die betekenis toe die [appellante] hieraan verbonden wenst te zien, nu het aan [appellante] is om haar ervaring in de betrokken talencombinaties aan te tonen en het hebben van jarenlange werkervaring op zichzelf bezien onvoldoende is om inschrijving in het register te rechtvaardigen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister bij het nemen van het besluit op bezwaar ten onrechte omvangrijke en relevante werkervaring als simultaantolk in de betrokken talencombinaties bij de beoordeling van haar tolkvaardigheid en -attitude buiten beschouwing heeft gelaten althans dat de door de minister gegeven motivering om deze werkervaring buiten beschouwing te laten niet toereikend is.
3.1. Niet in geschil is dat bij totstandkoming van het advies van de commissie btv de werkervaring van [appellante] gedurende de periode 2003 tot 2007 en haar werkervaring als simultaantolk in andere talencombinaties buiten beschouwing zijn gelaten en het advies derhalve wat betreft zorgvuldigheid en wijze van totstandkoming gebreken vertoont, hetgeen de minister in het besluit van 14 mei 2012 ook heeft onderkend. Gelet hierop had het op de weg van de minister gelegen om, alvorens een besluit op het bezwaar van [appellante] te nemen, de commissie btv opnieuw advies te vragen over de inschrijving van [appellante] waarbij de eerder buiten beschouwing gelaten werkervaring alsnog in de overwegingen wordt betrokken. Nu de minister dit heeft nagelaten en het gebrekkige advies aan het besluit van 14 mei 2012 ten grondslag heeft gelegd, is het besluit van 14 mei 2012 in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb tot stand gekomen. Dat de minister zich zelfstandig een oordeel heeft gevormd over de werkervaring van [appellante] gedurende de periode 2003 tot 2007 en deze als te gering en onvoldoende recent heeft aangemerkt en voorts haar werkervaring als simultaantolk in andere talencombinaties om hem moverende redenen buiten beschouwing heeft gelaten, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe is redengevend dat de minister het voor de beoordeling van de aanvraag van [appellante] en de daarbij verschafte gegevens, noodzakelijk heeft geacht het deskundige oordeel van de commissie btv te vragen. Met die beslissing valt niet te verenigen dat de minister, indien hij tot de conclusie komt dat het advies van de commissie btv onvolledig is, alsnog de beoordeling waarvoor hij het deskundig advies noodzakelijk achtte, zelf te verrichten. De rechtbank heeft het voorgaande ten onrechte niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Bestuurlijke lus
4. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de minister op te dragen om, met inachtneming van hetgeen onder 3.1 door de Afdeling is overwogen, de aanvraag van [appellante] tot inschrijving in het register opnieuw ter advisering voor te leggen aan de commissie btv. Aan de hand van de uitkomst van dat advies dient de minister zo nodig het besluit van 14 mei 2012 te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. Indien een besluit tot wijziging of een nieuw besluit wordt genomen, dient dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.
5. De onder 4. bedoelde beoordeling dient te geschieden met toepassing van huidig recht en alle feiten en omstandigheden die in deze procedure door [appellante] naar voren zijn gebracht dienen daarbij betrokken te worden, met als zwaartepunt de opleiding, competenties en opgedane ervaring van [appellante]. In het kader van de aanvankelijk door de minister ingenomen stelling dat tolkvaardigheid hand in hand gaat met de talencombinatie waarin wordt getolkt en dat vertaalervaring en tolkervaring in andere talencombinaties minder relevant zijn, dient voorts te worden betrokken dat, zoals de minister ter zitting bij de Afdeling heeft erkend, tolkvaardigheid ook verworven kan worden door het volgen van opleidingen met een algemene strekking. Voorts dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de door [appellante] overgelegde verklaringen van 11 en 13 oktober 2011 van de voorzitter van de stichting Stichting Nationale Examens Vertaler en Tolk (hierna: de SNEVT) en van de coördinator van NIOW Advies en Opleiding (hierna: het NIOW). Uit die verklaringen, bezien in het licht van de in hoger beroep overgelegde nadere verklaringen van 25 april 2013 hieromtrent, volgt dat zij bij de SNEVT en het NIOW werkervaring heeft opgedaan die betrekking heeft op haar tolkvaardigheden en dat zij bij deze organisaties was betrokken op grond van haar tolkvaardigheid in de betrokken talencombinaties.
6. In de einduitspraak wordt beslist over de vergoeding van proceskosten, heffing van het griffierecht en het verzoek van [appellante] om schadevergoeding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de minister van Veiligheid en Justitie op om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van rechtsoverwegingen 3.1, 4. en 5.:
1. de door [appellante] gewenste inschrijving opnieuw ter advisering voor te leggen aan de commissie btv, en het besluit van 14 mei 2012 naar aanleiding van het nadere advies zo nodig te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen, en
2. de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
582-797.