201301044/1/A2.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 december 2012 in zaken nrs. 12/2572, 12/3489, 12/3491, 12/3493 en 12/4395 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 5 april 2012, 7 juni 2012, 8 juni 2012 en 18 juni 2012 heeft de raad de aanvragen om toevoegingen voor rechtsbijstand van [appellant] en anderen afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 5 juli 2012 en 18 september 2012 heeft de raad de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2012 heeft de rechtbank de door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S.F.J. Bergmans, advocaat te Sittard, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2. [appellant] en anderen hebben toevoegingen aangevraagd ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat voor procedure of advies over voornemens van de inspecteur om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting dan wel een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en een vergrijpboete op te leggen, omdat uit onderzoek is gebleken dat [appellant] en anderen inkomsten hebben genoten uit hennepteelt.
De raad heeft zich in de besluiten op bezwaar op het standpunt gesteld, dat voor het indienen van zienswijzen over de voornemens van de inspecteur geen toevoeging wordt verstrekt, omdat daarvoor geen rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk is. Van [appellant] en anderen mocht worden verwacht dat zij zelf, zo nodig met behulp van een ander dan een advocaat, reageren op de voornemens van de inspecteur.
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor het indienen van de zienswijzen tegen de voornemens van de inspecteur gesubsidieerde rechtsbijstand noodzakelijk is. Zij voeren daartoe aan dat daarvoor, mede gelet op de samenloop met de ontnemingsprocedure als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van strafrecht, specifieke juridische kennis is vereist.
3.1. De aanvragen om toevoegingen zien op het indienen van zienswijzen tegen de voornemens van de inspecteur. De Afdeling acht het standpunt van de raad, dat voor het indienen van een zienswijze in bestuursrechtelijke zaken in beginsel geen toevoeging wordt verleend, tenzij de zaak waarvoor toevoeging is aangevraagd zo feitelijk of juridisch complex is, dat daarvoor een toevoeging moet worden verleend, niet onredelijk. Van zodanige feitelijke of juridische complexiteit is niet gebleken. Uit de voornemens van de inspecteur blijkt dat de inspecteur een berekening heeft gemaakt van de opbrengsten uit hennepteelt en dat de inspecteur aan [appellant] en anderen de mogelijkheid biedt om te reageren op die berekening, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij het vaststellen van de definitieve berekening. Niet valt in te zien dat Van [appellant] en anderen op de voorgenomen aanslag door de inspecteur op zichzelf niet zouden kunnen reageren door het overleggen van gegevens betreffende de opbrengst van hun hennepteelt. Dat Van [appellant] en anderen om hen moverende redenen menen hierbij niettemin rechtsbijstand nodig te hebben maakt dat niet anders.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de weigering om de toevoeging af te geven in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu in ontnemingsprocedures wel een toevoeging wordt afgegeven, terwijl in de onderhavige procedures geen toevoegingen zijn afgegeven, faalt dit betoog, reeds omdat de ontnemingsprocedures en de voornemenprocedures van de inspecteur geen soortgelijke procedures zijn. De raad heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de voornemenprocedure is bedoeld om burgers op laagdrempelige wijze de gelegenheid te geven hun mening kenbaar te maken alvorens een besluit genomen wordt.
5. Het standpunt van [appellant] en anderen dat in de aangevallen uitspraak lijkt te kunnen worden gelezen dat in een latere fase van de procedure wel met succes een toevoeging kan worden aangevraagd en dat de raad hen daarvan dan uit oogpunt van zorgvuldigheid op de hoogte had moeten stellen, valt ten slotte niet aan te merken als een grond gericht tegen de aangevallen uitspraak en behoeft al daarom geen bespreking.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
47-680.