201308078/1/R1.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te IJmuiden, gemeente Velsen,
2. [appellant sub 2], wonend te IJmuiden, gemeente Velsen,
en
de raad van de gemeente Velsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Havengebied IJmuiden" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2014, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.C.P.M. van Dun, advocaat te Tilburg, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.M.W. Pijpers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het havengebied van IJmuiden.
3. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat voor hun woningen op de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] ten onrechte een uitsterfregeling is opgenomen. In dit verband wijzen zij erop dat de woningen legaal zijn opgericht en in de voorgaande bestemmingsplannen altijd als zodanig bestemd zijn geweest. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat zij door het opnemen van een uitsterfregeling onevenredig in hun belangen worden geschaad. Volgens hen heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat de woningen niet als zodanig kunnen worden bestemd. De raad is er altijd vanuit gegaan dat in het havengebied verschillende functies naast elkaar kunnen bestaan. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen tot slot dat de raad een wijzigingsbevoegdheid in het plan had kunnen opnemen om te bewerkstelligen dat aan woningen die niet langer als zodanig worden gebruikt een andere bestemming kan worden toegekend.
4. De raad heeft uiteengezet dat de woningen legaal zijn opgericht en altijd als zodanig bestemd zijn geweest. De raad heeft voorts uiteengezet dat voor de woningen op de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] een uitsterfconstructie is opgenomen, omdat de raad wil bewerkstellingen dat uiteindelijk alle woningen uit het havengebied verdwijnen. De woningen zijn niet passend in deze omgeving en zullen in de toekomst de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven beperken. Nu het gebruik van de woning mag worden voortgezet, worden [appellant sub 2] en [appellant sub 1] volgens de raad niet onevenredig in hun belangen geschaad.
5. Aan de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] is de bestemming "Bedrijf - Havengebonden" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Havengebonden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. havengebonden bedrijven met dien verstande dat enkel bedrijfsactiviteiten welke zijn opgenomen in de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten tot en met maximaal de categorie op de verbeelding aangegeven, zijn toegestaan, dit met uitzondering van Bevi-inrichtingen;
b. niet-havengebonden bedrijven voor zover aanwezig en vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan tot en met maximaal de categorie op de verbeelding aangegeven, zijn toegestaan, dit met uitzondering van de Bevi-inrichtingen;
c. voorzieningen en bebouwing ten behoeve van de KNRM;
d. onzelfstandige detailhandel die behoort bij een toegestane bedrijfsuitoefening, daaraan nauw aansluit en zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk een ondergeschikt onderdeel uitmaakt van de bedrijfsuitoefening;
e. niet zelfstandige kantoren, met dien verstande dat - per bedrijf- de oppervlakte van de kantooractiviteiten die functioneel zijn verboden met de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten niet meer dan 50% mag bedragen van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 1500 m² per vestiging.
Ingevolge lid 3.3, onder 2 geldt voor het gebruik van de gronden ter plaatse van de in Bijlage 2 van deze regels genoemde adressen het volgende: het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige gebouwen als woning of bedrijfswoning mag, mits naar aard en omvang niet vergroot, worden voortgezet. Indien dit gebruik na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
6. De woningen op de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] staan vermeld op de lijst met adressen zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de planregels. Voor het gebruik van de woningen geldt derhalve de in artikel 3, lid 3.3, onder 2, van de planregels opgenomen uitsterfconstructie.
7. Vaststaat dat de woningen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] legaal zijn opgericht en onder de voorgaande bestemmingsplannen als zodanig waren bestemd.
8. De rechtszekerheid vereist in het algemeen dat bestaand legaal gebruik overeenkomstig de bestaande situatie wordt opgenomen in een bestemmingsregeling. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden, indien het als zodanig bestemmen van bestaand legaal gebruik op basis van nieuwe inzichten niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. De raad kan dan in overweging nemen voor het bestaande gebruik van de gronden te voorzien in een uitsterfregeling die inhoudt dat het bestaande gebruik als zodanig wordt toegestaan, met dien verstande dat als dit gebruik eindigt dit niet opnieuw een aanvang mag nemen en niet langer is toegestaan.
9. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat een woonbestemming voor de woningen op de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat de woningen in de toekomst mogelijk een belemmering zullen vormen voor de bedrijvigheid in de omgeving van de woningen is in dit geval onvoldoende om een inbreuk op de bestaande rechten van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] te rechtvaardigen. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat er in de huidige situatie geen problemen zijn en dat de verschillende aanwezige functies in het gebied zich met elkaar verdragen. Het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Havengebonden" ter plaatse van de [locatie 1] en de [locatie 2] en bijlage 2 bij de planregels, voor zover daarop de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] staan vermeld, is vastgesteld in strijd met de vereiste zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
10. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3. van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing genoemde onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
11. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de beroepsgronden van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] identiek zijn en zij in deze procedure door dezelfde rechtsbijstandsverlener zijn vertegenwoordigd, ziet de Afdeling aanleiding hun beroepen te behandelen als samenhangende zaken, als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, die wat betreft de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als één zaak worden beschouwd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Velsen van 20 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Havengebied IJmuiden" is vastgesteld, voor zover dat betrekking heeft op:
a. de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Havengebonden" ter plaatse van de [locatie 1] en de [locatie 2];
b. bijlage 2 bij de planregels, voor zover daarop de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] staan vermeld;
III. draagt de raad van de gemeente Velsen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor onder II a en b genoemde onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Velsen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Velsen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Velsen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
575.