ECLI:NL:RVS:2014:1172

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
201304892/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • J. Kramer
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied Liesveld' en de toetsing van de raad van de gemeente Molenwaard

Op 2 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil tussen Loon- en Aannemersbedrijf [appellant] en de raad van de gemeente Molenwaard. Het geschil betreft de wijziging van het bestemmingsplan 'Buitengebied Liesveld', dat op 26 maart 2013 door de raad is vastgesteld. [Appellant] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij het niet eens was met de vastgestelde bestemmingen en bouwvlakken op zijn percelen. De Afdeling heeft de zaak op 23 januari 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door J. van Dijk en de raad door mr. J.P.J. Kreeft en W. Roelen.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de voormalige gemeente Liesveld. [Appellant] heeft betoogd dat de raad de omvang van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf' niet mocht overnemen uit het vorige plan, omdat de feitelijke situatie verschilt van de planologische situatie. De raad heeft echter gesteld dat uitbreiding van de bedrijfsbestemming ongewenst is, gezien de ligging in het Groene Hart.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de door [appellant] gewenste uitbreiding van de bestemming 'Bedrijf' en de vergroting van het bouwvlak niet op te nemen in het plan. Het beroep van [appellant] is niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen het bouwvlak op het perceel [locatie 1]. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak voor belanghebbenden om zienswijzen naar voren te brengen.

Uitspraak

201304892/1/R4.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vennootschap onder firma Loon- en Aannemersbedrijf [appellant], gevestigd te Groot-Ammers, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Groot-Ammers (hierna in enkelvoud: [appellant]),
appellant,
en
de raad van de gemeente Molenwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Liesveld" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door J. van Dijk, werkzaam bij Cumela Advies, en [vennoot A] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Kreeft en W. Roelen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de voormalige gemeente Liesveld. Het plan is overwegend conserverend van aard.
3. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het bouwvlak op het perceel [locatie 1]. Tevens is het beroep van [appellant] gericht tegen de bestemmingen "Tuin" en "Agrarisch" alsmede tegen het toegekende bouwvlak op het perceel ten oosten van [locatie 2], kadastraal bekend gemeente Groot-Ammers, sectie [.], nummers […] en […] (hierna: perceel [...] en [...]).
4. Het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen de vaststelling van het bouwvlak op het perceel [locatie 1], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5. [appellant] kan zich voorts niet verenigen met de omvang van de bestemmingen "Agrarisch" en "Bedrijf" op het perceel [...] en [...] en de omvang van de bouwvlakken. Het perceel is thans vrijwel geheel in gebruik als stallings-, onderhouds- en manoeuvreerruimte voor de landbouwmachines van [appellant]. [appellant] betoogt dat de raad de omvang van de bestemmingen en de bouwvlakken niet mocht overnemen uit het vorige plan, omdat de feitelijke situatie verschilt van de planologische situatie, nu vrijwel het gehele perceel wordt gebruikt voor de bedrijfsactiviteiten. Volgens [appellant] heeft het bedrijf door de steeds grotere landbouwmachines alle beschikbare ruimte nodig voor de bedrijfsactiviteiten. [appellant] wijst er verder op dat de door provinciale staten vastgestelde Verordening Ruimte, actualisering 2012 (hierna: Verordening Ruimte) zich niet verzet tegen een uitbreiding van het bouwvlak en de bestemming "Bedrijf".
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een uitbreiding van de bestemming "Bedrijf" en het bouwvlak op het perceel [...] en [...] terecht niet zijn gewijzigd ten opzichte van het vorige plan. Volgens de raad is uitbreiding van de bedrijfsbestemming ruimtelijk ongewenst, omdat dit een negatieve invloed heeft op de ruimtelijke uitstraling van het perceel, dat is gelegen in het Groene Hart. Een uitbreiding van de bouwvlakken past volgens de raad ook niet binnen het conserverende karakter van het plan. Voordat een groter bouwvlak aan een van de percelen kan worden toegekend moeten eerst alle relevante ruimtelijke en milieukundige aspecten worden afgewogen.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de door [appellant] voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel [...] en [...] door de ligging van het perceel in het Groene Hart in principe ongewenst zijn. De raad heeft ter zitting evenwel verklaard dat [appellant] een uitbreidingsverzoek kan indienen, welk verzoek zal worden getoetst aan het gemeentelijke en provinciale ruimtelijke beleid.
5.2. De enkele omstandigheid dat de feitelijke situatie ter plaatse verschilt van de planologische situatie brengt niet met zich dat de raad zonder meer gehouden was om de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Het lag naar het oordeel van de Afdeling op de weg van [appellant] feiten of omstandigheden aan te dragen die de raad tot de conclusie hadden moeten brengen dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening de door [appellant] gewenste uitbreiding van de bestemming "Bedrijf" en het bouwvlak nodig is. In hetgeen [appellant] heeft aangedragen heeft de raad die redenen niet hoeven te zien. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat de Verordening Ruimte zich niet verzet tegen de door haar voorgestane uitbreiding, overweegt de Afdeling dat de raad, ongeacht de mogelijkheden die de Verordening Ruimte biedt, een eigen afweging dient te maken over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de door [appellant] gewenste uitbreiding. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om de door [appellant] gewenste uitbreiding van de bestemming "Bedrijf" en de gewenste vergroting van het bouwvlak op het perceel [...] en [...] niet in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de bestemming "Tuin" voor het voorste gedeelte van het perceel [...] en [...] onlogisch is, omdat ter plaatse nooit een bedrijfswoning is gerealiseerd.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat, mede gelet op de ligging van het perceel [...] en [...] in het Groene Hart, verdere uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten ongewenst is. In het vorige plan is om die reden de bestemming "Tuin" aan de voorzijde van de percelen toegekend.
6.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de bestemming "Tuin" is overgenomen uit het vorige plan en dat die bestemming in het vorige plan is opgenomen ter bescherming van de omwonenden van het perceel [...] en [...]. Voorts heeft de raad verklaard dat het bestaande gebruik van de gronden door [appellant] als toegangsweg, manoeuvreerruimte en parkeerruimte, nog is toegestaan binnen de bestemming "Tuin". De bestemmingsomschrijving sluit dit gebruik niet uit. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Tuin" aan de voorzijde van het perceel [...] en [...] heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen het bouwvlak op het perceel [locatie 1].
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het beroep is gericht tegen het bouwvlak op het perceel [locatie 1];
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
539-767.