ECLI:NL:RVS:2014:1189

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
201311491/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan St. Jacobskerk e.o. te Den Haag

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 maart 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van de Bewonersvereniging Hofkwartier en anderen. Het verzoek was gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 17 oktober 2013, waarbij het bestemmingsplan "St. Jacobskerk e.o." werd vastgesteld. De bewonersvereniging stelde dat het plan in strijd was met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met de cultuurhistorische waarden van het plangebied. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2014, waar de bewonersvereniging en de raad van de gemeente Den Haag vertegenwoordigd waren. De voorzitter oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De voorzitter concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat het besluit in strijd met het recht was genomen. De voorzitter schorste bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Den Haag wat betreft de bestemmingen "Gemengd-1", "Gemengd-2", "Gemengd-3" en "Gemengd-4". Tevens werd de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de bewonersvereniging en het griffierecht.

Uitspraak

201311491/2/R4.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Bewonersvereniging Hofkwartier en andere (hierna: de bewonersvereniging), gevestigd te Den Haag,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "St. Jacobskerk e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de bewonersvereniging beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de bewonersvereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De bewonersvereniging heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2014, waar de bewonersvereniging, vertegenwoordigd door jhr. mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, en ir. P. Drijver, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.F.M. Doove, mr. R. Sakkee, beiden werkzaam voor de gemeente, en ir. L. de Nijs, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor het plangebied dat wordt begrensd door Hogewal, Scheveningseveer, Mauritskade, Parkstraat, Kneuterdijk, Hofweg, Spui, Grote Marktstraat, Prinsegracht, Jan Hendrikstraat, Torenstraat, Noordwal en Prinsessewal.
4. De bewonersvereniging betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Zij voert daartoe - kort weergegeven - aan dat onvoldoende inzicht is verkregen in de cultuurhistorische waarden van het plangebied mede in relatie tot de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt.
4.1. Ingevolge artikel 3.1.6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Bro wordt in de plantoelichting neergelegd een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
4.2. Aan de gronden binnen het plangebied is de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend.
Artikel 29, eerste lid, van de planregels bepaalt dat de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen als bedoeld in artikelen 3 tot en met 29, mede bestemd zijn voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd stadsgezicht Centrum Den Haag, zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit Rijksbeschermd stadsgezicht 's-Gravenhage uitbreiding van 28 juni 1994 met de bijbehorende toelichtingen opgenomen in bijlagen 2, 3, 4, 5 en 6 van het plan.
Ingevolge het tweede lid, gelden voor het bouwen binnen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" de volgende regels:
a. het bouwen moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in lid 29.1, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezig waren, en nadat hierover advies is ingewonnen van de Commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9, van de Monumentenverordening Den Haag;
b. het bepaalde onder a. heeft, bij strijdigheid daarmee, voorrang op de bouwregels van de andere voorkomende bestemmingen als bedoeld in lid 29.1 en op de algemene bouw- en afwijkingsregels;
c. het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwplannen die (mede) het herstel van de oorspronkelijke waarden van de betreffende bouwwerken ten doel hebben;
d. het bepaalde onder a. geldt niet indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken;
e. daar waar op de plankaart een goothoogte is aangegeven, dient een kap in stand gehouden te worden;
f. bij ver- of herbouw van de in bijlage 7 van de regels opgenomen karakteristieke panden of ensembles, dient de gevelindeling zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd te worden.
4.3. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bij besluit van 28 juni 1994 door de voormalige ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988 "’s-Gravenhage Centrum".
4.4. De raad heeft het bestaande patroon van straten, stegen, open ruimtes en waterlopen in het plangebied op de verbeelding weergegeven, waarbij de bescherming daarvan door toekenning van de daarbij behorende bestemmingen wordt gewaarborgd. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en het is niet gericht op het mogelijk maken van grote of ingrijpende ontwikkelingen. De raad heeft in de bescherming van het stadsgezicht beoogd te voorzien door, na inventarisatie daarvan, de goot- en bouwhoogtes van de bebouwing, afgerond op halve meters, en het bouwvlak per pand op de verbeelding weer te geven. Tevens geldt volgens de planregels dat gebouwen zich moeten bevinden binnen het weergegeven bouwvlak en de hoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven. Bovendien heeft in 2013 een actualisatie van karakteristieke panden en ensembles plaatsgevonden, waarvan de gevelindeling ingevolge artikel 29, tweede lid, onder f, van de planregels bij ver- of herbouw gehandhaafd dient te worden. Daarnaast brengen de voorwaarden, die in artikel 29, tweede lid, onder a, van de planregels worden gesteld, met zich dat bij de activiteit bouwen de cultuurhistorische waarden in acht dienen te worden genomen en een advies van een commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9, van de Monumentenverordening Den Haag noodzakelijk is.
4.5. De bewonersvereniging heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de raad de cultuurhistorische waarden in het plangebied onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken of ter zake geen eigen, zelfstandig oordeel heeft gevormd. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de waarden, die met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht beschermd dienen te worden, in het plan zijn gewaarborgd. De voorzitter ziet dan ook op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met artikel 3.1.6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Bro heeft vastgesteld.
5. Het verzoek van de bewonersvereniging richt zich voorts tegen de gebruiksmogelijkheden die het plan biedt ten opzichte van het voorheen geldende plan in die zin dat de artikelen 6 tot en met 9 van de planregels die zien op de bestemmingen "Gemengd-1, "Gemengd-2", "Gemengd-3" en "Gemengd-4", de gebruiksdoeleinden van de opstallen niet beperken tot een deel daarvan ten nadele van het wonen op hoger gelegen verdiepingen. Dit terwijl volgens de bewonersvereniging het beleid is gericht op het behoud en de versterking van de woonfunctie in dit gebied en tijdens de mondelinge behandeling van de zienswijzen in de raad door de verantwoordelijk wethouder naar voren is gebracht dat de uitbreiding van detailhandel naar bovengelegen lagen niet zal worden bemoedigd, aldus de bewonersvereniging.
5.1. De raad brengt naar voren dat in dit plan is gekozen om de in het voorheen geldend plan gehanteerde wijze van bestemmen, waarbij op gedetailleerde wijze functies zijn toegekend per pand en per bouwlaag, los te laten. Hij stelt zich op het standpunt dat het economisch niet wenselijk is om in het plangebied detailhandel te beperken tot de plint. Als gevolg van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de zienswijzen is besproken heeft de raad in de plantoelichting opgenomen dat bij functiewijziging of ruimtelijke ontwikkelingen prioriteit wordt gegeven aan de woonfunctie op verdiepingen. Wonen binnen het plangebied wordt volgens hem gestimuleerd en gesubsidieerd. Het is volgens hem echter aan de eigenaar van een pand welke invulling wordt gegeven aan een bestemming. Wel dienen bestaande opgangen op straatniveau naar hoger gelegen verdiepingen op grond van artikel 31, onder l, van de planregels gehandhaafd te blijven en voorziet artikel 34, derde lid, aanhef en onder g, van de planregels in de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepalingen in het plan ten behoeve van de voor de toegankelijkheid van gebouwen benodigde constructies.
5.2. Artikel 6, eerste lid, van de planregels, bepaalt dat de voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel;
b. dienstverlening;
c. horeca "licht";
d. maatschappelijk waaronder wordt verstaan gezondheidszorg, praktijkruimten, kinderopvang, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsinstellingen;
e. wonen;
f. hotel;
g. sport, waaronder wordt begrepen fitnessruimten;
h. kantoor,
een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
Het vijfde artikellid bepaalt dat:
a. In maximaal 20% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak binnen deze bestemming mag op de begane grond een horeca-inrichting in de categorie "licht" gevestigd worden;
b. horeca-inrichtingen in de categorie "middelzwaar" en "zwaar" aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijven toegestaan, waarbij de categorie-indeling van een vestiging niet verzwaard mag worden;
c. ter plaatse van de functie-aanduiding "horeca middelzwaar" [h≥2] is horeca in de categorie "middelzwaar" toegestaan;
d. ter plaatse van de functie-aanduiding "horeca zwaar" [h≥3] is horeca in de categorie "zwaar" toegestaan;
e. de functies wonen, hotel, sport, maatschappelijk en kantoren zijn uitsluitend toegestaan op de verdiepingen;
f. het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2;
g. het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag per vestiging niet meer bedragen dan 250 m2;
h. jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (RIS085329);
i. jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de Wet geluidhinder.
Artikel 7, eerste lid, bepaalt dat de voor "Gemengd - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel;
b. dienstverlening;
c. horeca "licht" en "middelzwaar";
d. hotel;
e. cultuur en ontspanning;
f. maatschappelijk waaronder worden verstaan gezondheidszorg, praktijkruimten, kinderopvang, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsinstellingen;
g. bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging' als opgenomen in Bijlage 9 van de regels, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, en inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
h. wonen;
i. sport, waaronder wordt begrepen fitnessruimten;
j. kantoor;
een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
Het vijfde artikellid bepaalt dat:
a. ter plaatse van de functie-aanduiding "horeca zwaar" [h≥3] is horeca in de categorie "zwaar" toegestaan;
b. horeca-inrichtingen in de categorie "zwaar" aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijven toegestaan;
c. de functies wonen, sport en kantoren zijn alleen toegestaan op de verdiepingen;
d. het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2;
e. het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag per vestiging niet meer bedragen dan 250 m2;
f. jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (RIS085329);
g. jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de Wet geluidhinder;
h. ter plaatse van de functieaanduiding "cultuur & ontspanning" [co] is de functie cultuur en ontspanning toegestaan;
i. ter plaatse van de functieaanduiding "casino" [ca] is de functie casino toegestaan.
Artikel 8, eerste lid, bepaalt dat de voor "Gemengd - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. dienstverlening;
c. kantoor;
d. cultuur en ontspanning;
e. maatschappelijk waaronder worden verstaan gezondheidszorg, praktijkruimten, kinderopvang, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsinstellingen;
f. bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging' als opgenomen in Bijlage 9 van de regels, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, en inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
Het vijfde artikellid bepaalt dat:
a. Het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2;
b. het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag per vestiging niet meer bedragen dan 250 m2;
c. jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (RIS085329);
d. jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de Wet geluidhinder.
Artikel 9, eerste lid, bepaalt dat de voor "Gemengd - 4" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. Detailhandel;
b. dienstverlening;
c. horeca "licht", "middelzwaar" en "zwaar";
d. hotel;
e. kantoren;
f. wonen,
een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
Het vijfde artikellid bepaalt dat:
a. Wonen, dienstverlening en kantoor is alleen toegestaan op de verdiepingen;
b. het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag per vestiging niet meer bedragen dan 250 m2;
c. het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2.
Artikel 31, onder l, bepaalt dat bij hoofdgebouwen bestaande opgangen op straatniveau naar hoger gelegen verdiepingen gehandhaafd moeten blijven.
Artikel 34, derde lid, aanhef en onder g, bepaalt dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan ten behoeve van buitentrappen, liftschachten, loopbruggen en andere voor de toegankelijkheid van gebouwen noodzakelijke constructies.
5.3. In paragraaf 3.4.2 van de plantoelichting is het beleid uiteengezet op het gebied van wonen. Het plangebied kenmerkt zich als stedelijk wonen in de binnenstad. Binnen dit woonmilieu is het wonen niet een dominerende functie. Het betreft allereerst een winkel- en uitgaansgebied. De woonfunctie is echter van belang voor levendigheid en toezicht in het gebied op het moment dat de winkels gesloten zijn. Het doel van het in het Haagse Binnenstadsplan 2010-2020 weergegeven beleid is dan ook om de woonfunctie te versterken door het aantal woningen in de binnenstad te vergroten door verdichting, het toepassen van opbouwunits, transformatie van leegstaande of leegkomende kantoren naar wooneenheden en het aantal woningen boven winkels te vergroten in overleg met eigenaren of institutionele beleggers. De ambitie is om het aantal inwoners van de binnenstad te laten groeien en tot 2020 in totaal 2.000 woningen te realiseren. Voor de woonfunctie binnen dit plan geldt volgens het Binnenstadsplan 2010-2020 en hetgeen de raad ter zitting naar voren heeft gebracht, behoudt van deze functie waar het zit en het versterken van deze functie waar het kan.
De raad geeft, gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, in het plangebied de voorkeur aan het wonen op verdiepingen ter versterking van deze functie binnen het plangebied boven andere functies die op grond van de planvoorschriften binnen de bestemmingen "Gemengd-1", "Gemengd-2", "Gemengd-3" en "Gemengd-4" mogelijk zijn. De voorzitter betwijfelt, mede gelet op het bepaalde in artikel 31, onder l, en artikel 34, derde lid, aanhef en onder g, alsmede het vijfde lid van de artikelen 5 tot en met 9 van de planregels, of hetgeen de raad beoogt voldoende zijn weerslag heeft gekregen binnen de in het geding zijnde bestemmingen en of met het oog hierop de raad deze wijze van bestemmen in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als een goede ruimtelijke ordening voor het plangebied. De voorzitter ziet, na afweging van de betrokken belangen aanleiding om in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure, waarvan zij zal trachten de behandeling op 27 mei 2014 te laten plaatsvinden, de hierna volgende voorlopige voorziening te treffen.
6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 17 oktober 2013, wat betreft de bestemmingen "Gemengd-1", "Gemengd-2", "Gemengd-3" en "Gemengd-4";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij Bewonersvereniging Hofkwartier en andere in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
III. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan Bewonersvereniging Hofkwartier en andere het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
375.