ECLI:NL:RVS:2014:1249

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
201307403/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oosterhage voormalige NAM-locatie en de gevolgen voor de leefbaarheid in de omgeving

Op 9 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen de Belangenvereniging de Kruisweg (BVK) en de raad van de gemeente Zoetermeer. De zaak betreft het bestemmingsplan "Oosterhage voormalige NAM-locatie", dat op 24 juni 2013 door de raad is vastgesteld. BVK heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreest dat de vestiging van een pallethandel in de omgeving de leefbaarheid zal aantasten. De Afdeling heeft de zaak op 17 maart 2014 behandeld, waarbij zowel BVK als de raad vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend en kijkt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft betoogd dat de pallethandel op een locatie moet worden verplaatst die verder van woningen ligt, en dat de nieuwe bestemming in een minder belastende milieucategorie valt dan de voorheen geldende bestemming.

BVK heeft verschillende bezwaren geuit, waaronder de zorgen over de rommelige uitstraling van de buitenopslag van pallets en de mogelijke negatieve impact op de leefbaarheid in de omgeving. De raad heeft echter gesteld dat hij rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden door een goede landschappelijke inpassing te waarborgen. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid de belangen van de pallethandel en de omwonenden heeft kunnen afwegen en dat het beroep van BVK ongegrond is verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307403/1/R4.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
De vereniging Belangenvereniging de Kruisweg (hierna: BVK), gevestigd te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
appellante,
en
de raad van de gemeente Zoetermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oosterhage voormalige NAM-locatie" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft BVK beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2014, waar BVK, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [secretaris], en de raad, vertegenwoordigd door drs. T. Eisenburger, drs. M.C.H.W. van Aubel en mr. C. Pijnacker, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan worden de gronden die zijn aangeduid als de voormalige NAM-locatie bestemd voor bedrijven tot milieucategorie 3.2 alsmede voor een pallethandel, aangemerkt als timmerwerkfabriek tot ten hoogste milieucategorie 3.2 van de bij het plan behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Volgens de plantoelichting is daarmee beoogd de verplaatsing van de Pallethandel Zoetermeer B.V. naar dit terrein juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het plangebied wordt begrensd door de Nieuwe Hoefweg (N209) in het zuidoosten en noordoosten, de hogesnelheidslijn (hierna: HSL) in het noordwesten en een nog in te vullen bedrijfskavel van het bedrijventerrein Oosterhage in het zuidwesten.
3. De raad betoogt dat de argumenten die zien op de ligging van het plangebied achter de 10 meter hoge dijk van het tracé van de HSL gezien vanuit de Zoetermeerse woonwijk Oosterheem, de mogelijke temporisering van uitbreidingsplannen van Miss Etam en de vermeende belangenverstrengeling aan de kant van de gemeente niet steunen op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze en dat het beroep gelet daarop in zoverre niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
3.2. De door BVK naar voren gebrachte zienswijzen zijn gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", alsmede de functieaanduiding "bedrijven tot en met categorie 3.2" en de functieaanduiding "opslag". De door de raad bedoelde gronden en argumenten hebben betrekking op dit plandeel. Het beroep is in zoverre niet tegen andere plandelen gericht dan waarop de zienswijze ziet, maar bevat slechts nieuwe gronden en argumenten. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden en argumenten worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
4. BVK betoogt dat de leefbaarheid in de, door de aanwezigheid van spoorlijn, snelweg, provinciale weg en bedrijven toch al zwaar belaste, omgeving van het buurtschap Kruisweg zal worden bedreigd door de vestiging van de pallethandel. Met name zal dit volgens BVK worden veroorzaakt door de rommelige uitstraling van de buiten opgeslagen pallets. Zij betoogt dat de groenstrook die de raad wil inrichten om de pallethandel aan het zicht te onttrekken onvoldoende is.
Voorts betoogt zij dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belangen die gediend zijn met de verplaatsing van de pallethandel naar deze locatie zwaarder wegen dan de belangen van Kruisweg. De uitbreiding van het kledingbedrijf Etam, waarvoor de verhuizing van de pallethandel gewenst zou zijn, is volgens BVK onzeker geworden nu is gebleken dat de Etam juist personeel zal moeten ontslaan.
BVK betoogt voorts in dit verband dat de raad ten onrechte stelt dat de nieuwe bestemming in een minder belastende milieucategorie valt dan de voorheen geldende bestemming "Mijnbouwkundige doeleinden". Er is nooit mijnbouw gepleegd; in een overeenkomst met de gemeente is vastgelegd dat de nieuwe locatie zou worden gebruikt voor agrarische doeleinden en dat een nieuwe situatie zou ontstaan als daadwerkelijk mijnbouw zou worden gepleegd. Bovendien heeft een gaswinningslocatie veel meer maatschappelijk belang dan een pallethandel.
BVK betoogt voorts dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat buitenopslag van pallets inherent is aan de bedrijfstak. Volgens haar zijn er ook veel voorbeelden van overdekte opslag van pallets. BVK betoogt dat de raad ten onrechte meer belang heeft gehecht aan de financiële belangen van de gemeente dan aan de belangen van Kruisweg omdat hij heeft geweigerd om overdekte opslag voor te schrijven in verband met de kosten die dit voor de gemeente zou meebrengen.
4.1. De raad betoogt dat hij rekening heeft gehouden met de belangen van Kruisweg door te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing en afscherming van het bedrijventerrein. Rond het terrein is een brede strook aanwezig waarop een groenstrook en een houtsingel gerealiseerd dienen te worden. Deze grond blijft eigendom van de gemeente.
De raad betoogt dat de pallethandel - ongeacht de plannen van de Etam, die overigens voor zover bekend ongewijzigd zijn - verplaatst moet worden naar een locatie op grotere afstand van woningen dan de huidige locatie, in verband met de milieubelasting vanwege het bedrijf. Het plangebied ligt op een afstand van ten minste 150 meter vanaf de dichtstbijzijnde woning.
De raad stelt dat hij overdekte opslag niet heeft willen voorschrijven, onder meer vanwege de daaraan verbonden kosten, maar ook omdat hij dit gelet op de maatregelen ter afscherming niet nodig acht.
De raad betoogt voorts dat weliswaar nooit mijnbouw heeft plaatsgevonden, maar dat het voorgaande bestemmingsplan mijnbouwactiviteiten wel toeliet, en dat gelet daarop met recht gesteld kan worden dat nu een lichtere categorie bedrijven is toegelaten dan op grond van het vorige plan.
4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 van de in Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
b. tevens een pallethandel, aangemerkt als timmerwerkfabriek tot ten hoogste categorie 3.2 van de in Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
c. …
d. …
e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens opslag van pallets;
4.3. Rondom de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" is een strook met de bestemming "Groen" en aan de oostzijde de functieaanduiding "houtsingel" opgenomen op de verbeelding. In artikel 3, lid 3.4.1 van de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die voorschrijft dat gebruik van de gronden zoals bedoeld in de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Bedrijventerrein" alleen is toegestaan voor zover ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' in de bestemming "Groen" een houtsingel is gerealiseerd en in stand gehouden met een minimale breedte van 1 m en een minimale hoogte van 1,8 m bij aanvang van het gebruik van de gronden en een minimale hoogte van 4 m, 5 jaar na aanvang van het gebruik van de gronden. Deze houtsingel mag uitsluitend worden onderbroken ten behoeve van het gebruik van maximaal twee in- en uitritten voor incidenteel gebruik door hulpdiensten.
4.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de hiervoor weergegeven planregeling een goede landschappelijke inpassing en afscherming van de beoogde pallethandel gewaarborgd is, ook zonder een verplichting om de opslag te overdekken. Gelet daarop geeft hetgeen BVK heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de met het plan te dienen belangen dan aan de bezwaren van BVK tegen de beoogde vestiging van de pallethandel. De raad heeft in redelijkheid het kostenaspect in zijn afwegingen kunnen betrekken. Gelet op het voorgaande en gelet op de afstand tot woonbebouwing geeft hetgeen BVK in zoverre heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de gronden heeft kunnen bestemmen voor een bedrijventerrein voor bedrijven tot en met categorie 3.2 alsmede een pallethandel.
Ten aanzien van het betoog van BVK dat de raad ten onrechte stelt dat de bestemming in het vorige plan meer belastende activiteiten toeliet dan de thans bestreden bestemming, nu die bestemming nooit is verwezenlijkt, overweegt de Afdeling dat de raad ter onderbouwing van het standpunt dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening niet heeft volstaan met een verwijzing naar de mogelijkheden van het vorige plan, maar ook de bestaande situatie en de belangen van de omwonenden in zijn afwegingen heeft betrokken. Gelet daarop is er geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
5. BVK betoogt dat de raad de zaak niet onafhankelijk heeft kunnen beoordelen omdat de gemeente partij is en belang heeft bij het verplaatsen van de pallethandel uit het centrum van de stad, teneinde aldaar zo goedkoop mogelijk een probleem op te lossen.
5.1. Noch het door BVK gestelde oogmerk om een probleem elders op te lossen, noch het oogmerk om dit tegen zo laag mogelijke kosten te doen is in strijd met de wet of enig beginsel van behoorlijk bestuur. Het aangevoerde geeft gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich door een ongeoorloofde belangenverstrengeling heeft laten beïnvloeden.
6. BVK betoogt dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op de door haar voorgestelde alternatieve locatie, het industrieterrein voor zwaardere bedrijvigheid dat onlangs is opgeleverd in de gemeente Nootdorp.
6.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad is in de Nota van Zienswijzen ingegaan op het door BVK voorgestelde alternatief en heeft uiteengezet dat deze locatie het nadeel heeft dat buitenopslag niet is toegestaan, en dat er voorts wat betreft ligging en omstandigheden geen redenen zijn om de voorkeur te geven aan de door BVK bedoelde locatie. Ter zitting heeft de raad nog toegelicht dat de pallethandel bezwaar heeft tegen voornoemde locatie, omdat deze minder gunstig ligt ten opzichte van haar verzorgingsgebied. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de betrokken belangen aldus heeft mogen wegen.
7. BVK betoogt dat verwacht moet worden dat er een handhavingsprobleem ontstaat. Volgens haar heeft de gemeente aangegeven niet te kunnen garanderen dat er een nette en veilige bedrijfsvoering zal plaatsvinden.
7.1. De raad stelt dat op voorhand geen aanleiding is om te veronderstellen dat de pallethandel haar bedrijfsvoering niet op orde zou hebben. Mocht er reden zijn om handhavend op te treden dan zal de gemeente dat doen.
7.2. De bezwaren tegen mogelijke feilen in de bedrijfsvoering van de pallethandel betreffen niet het plan, maar de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling ziet in hetgeen BVK heeft aangevoerd voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand moest twijfelen aan de handhaafbaarheid en in verband daarmee de gronden in redelijkheid niet had mogen bestemmen voor bedrijven tot milieucategorie 3.2 alsmede voor een pallethandel.
8. BVK betoogt dat het plan strijdig is met de beoogde ontwikkeling van het reeds aanwezige en in de toekomst uit te breiden recreatiegebied Rottezoom. De huidige groenstrook langs de N209, die voor het plan moet wijken, vormt volgens haar de overgang naar dit recreatiegebied.
8.1. BVK heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden plan aan de ontwikkeling van Rottezoom in de weg staat.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
539.