201307680/1/R1.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Wierden,
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te Enter, gemeente Wierden,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)" (hierna: het veegplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, in persoon van [gemachtigde], en [appellant sub 2] en anderen, beiden bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu-Adviesbureau Middelkamp, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R.A.P. te Wierik en M. Stevens-Welleweerd, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het veegplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. De raad stelt zich ter zitting op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk is voor zover ingediend door [appellant sub 1], omdat een machtiging voor het indienen van een zienswijze namens [appellant sub 1] ontbrak. In de enkele stelling van de raad hieromtrent, die hij eerst ter zitting heeft ingenomen, ziet de Afdeling geen aanleiding om het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
3. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen de beroepsgrond dat ten onrechte een burgerwoning is bestemd als bedrijfswoning ingetrokken.
4. Volgens de publicatie bij het ontwerpplan en de plantoelichting betreft het veegplan geen nieuwe actualisatie van het buitengebied, maar ziet het veegplan op aanpassingen van de regels en de verbeelding ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van 12 januari 2010. Het bestemmingsplan wordt op enkele punten hersteld, verbeterd en in overeenstemming gebracht met de laatste wet- en regelgeving waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Het veegplan ziet met name op een actualisatie van enkele gebieden die niet in voormeld plan waren opgenomen, kleine aanpassingen van bouwvlakken en aanduidingen zonder toename van de bebouwingsmogelijkheden en het planologisch/juridisch voorzien in bestaande en vergunde situaties. In de publicatie bij het ontwerpplan wordt voorts verwezen naar een adressenlijst van de locaties waar een wijziging in de verbeelding plaatsvindt.
5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte niet de in de gemeente gebruikelijke bestemmingsplanprocedure is gevolgd nu het veegplan niet eerst als voorontwerp ter inzage is gelegd.
5.1. De terinzagelegging van een voorontwerp maakt geen deel uit van de bestemmingsplanprocedure. Het nalaten hiervan kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het veegplan.
6. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het veegplan vanwege de grote wijzigingen niet goed te beoordelen is, nu het uitsluitend in samenhang met het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" kan worden gelezen. Volgens hen had niet voor een veegplan gekozen mogen worden.
6.1. Anders dan [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen heeft de raad in redelijkheid kunnen kiezen voor het vaststellen van een partiële herziening waarbij onder meer delen van planregels worden gewijzigd. Gelet op de aard van de wijzigingen bestond geen noodzaak om het bestemmingsplan geheel opnieuw vast te stellen. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het veegplan onvoldoende leesbaar en daarmee rechtsonzeker is.
7. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de kennisgeving van het ontwerpplan niet correct is, nu de zakelijke inhoud niet overeenkomt met wat er in het veegplan is geregeld. Ter zitting hebben zij het betoog aangevuld met de stellingen dat het niet meer om kleine foutjes gaat, dat de mogelijkheid tot omzetting van bedrijfswoningen niet genoemd wordt, dat het veegplan niet zuiver consoliderend is en dat planregels voor het hele buitengebied worden aangepast. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat hierin geen aanleiding voor het oordeel dat de zakelijke inhoud van het veegplan uit de kennisgeving van het ontwerpplan, zoals weergegeven in overweging 4, niet correct is.
Voor zover het betoog betrekking heeft op de kennisgeving bij het gewijzigd vastgestelde plan overweegt de Afdeling dat dit betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na het bestreden besluit. Reeds om die reden kan deze mogelijke onregelmatigheid geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
8. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat onduidelijk is waarom sommige planregels wel in overeenstemming worden gebracht met de laatste wet- en regelgeving en andere niet.
8.1. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben niet aangegeven op welke punten het veegplan niet zou voldoen aan wet- en regelgeving. Reeds hierom kan het betoog niet tot vernietiging leiden.
9. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte de procedurevoorschriften voor binnenplanse ontheffingen zijn verwijderd. Een soortgelijke vorm van rechtsbescherming is niet teruggekomen.
9.1. Het veegplan brengt met zich dat de binnenplanse ontheffingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" worden omgezet in afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in de Wabo. De procedurevoorschriften uit de Wabo voor afwijkingsbevoegdheden zijn daarop van toepassing.
10. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de milieugevolgen van het veegplan, waaronder de uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijven.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat niet duidelijk is wat voor uitbreidingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen bedoelen. Voor zover het veegplan al voorziet in wijzigingen, zijn het wijzigingen van ondergeschikte aard die geen milieugevolgen met zich brengen. Voorts zijn geen wijzigingen aangebracht in de omgeving van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen, aldus de raad.
10.2. Niet gebleken is dat het veegplan voorziet in uitbreiding van agrarische bedrijven. Voorts hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen niet aangegeven op welke plandelen of planregels het betoog betrekking heeft. In de enkele niet nader toegelichte stelling over milieugevolgen bestaat geen aanleiding tot vernietiging van het veegplan.
10.3. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het veegplan ten onrechte kuilvoerplaten, sleufsilo's en/of andere vormen van veevoeropslag mogelijk maakt op meer dan 50 m van een agrarisch bedrijf.
10.4. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer en agrarische producten.
Ingevolge lid 3.2.1 gelden voor bouwwerken, geen gebouw zijnde de volgende regels:
b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan;
c. in afwijking van het bepaalde onder 3.1 en onder 3.2.1 onder b worden kuilvoerplaten en/of sleufsilo's toegestaan met inachtneming van een afstand van ten hoogste 50 m tussen de kuilvoerplaten en/of sleufsilo's en gronden met de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de kuilvoerplaten en/of sleufsilo's aan de overzijde van de weg niet zijn toegestaan.
Ingevolge lid 3.4, aanhef en onder d, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1, onder c, ten behoeve van het realiseren van kuilvoerplaten, sleufsilo's en/of andere vormen van veevoeropslag.
10.5. Ingevolge artikel 3, lid t, van het veegplan wordt de verwijzing in artikel 3.4, onder d, van de planregels uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" gewijzigd van "3.2.1 onder c" in "3.2.1 onder b".
10.6. De raad heeft toegelicht dat artikel 3, onder t, van de planregels van het veegplan een kennelijke verschrijving uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" herstelt. Naar het oordeel van de Afdeling brengt artikel 3, onder t, van de planregels niet het door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen gevreesde rechtsgevolg met zich dat de mogelijkheden om kuilvoerplaten, sleufsilo's en/of andere vormen van veevoeropslag te bouwen worden uitgebreid.
11. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het begrip voedersilo ten onrechte is vervangen door het begrip silo, zodat mestsilo's niet zijn uitgesloten.
11.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.5, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" gelden voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, de volgende regels:
a. de bouwhoogte van voedersilo's en/of luchtwassers mag niet meer dan 15 m bedragen;
b. de bouwhoogte van mestsilo's/mestvergistingsinstallaties mag niet meer dan 8 m bedragen;
c. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 3 m bedragen.
11.2. Ingevolge artikel 3, onder y, van de planregels van het veegplan wordt in artikel 4.2.5 onder a "voedersilo's" vervangen door "silo's".
11.3. Gelet op de plansystematiek is artikel 4, lid 4.2.5, aanhef en onder b, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van toepassing op mestsilo's. Hieruit volgt dat artikel 3, onder y, van de planregels van het veegplan, dat een wijziging aanbrengt in artikel 4, lid 4.2.5, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009", geen extra mogelijkheden voor de bouw van mestsilo's met zich brengt.
12. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen in de nadere stukken van 1 maart 2014 dat de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 4, lid 4.4 en lid 4.6, van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" ten onrechte wordt aangevuld met de regels uit artikel 3, onder bb en cc, van het veegplan. De wijzigingsmogelijkheid van bedrijfswoningen naar reguliere woningen is te ruim. Zonder enige planologische afweging kunnen bedrijfswoningen in meerdere burger- of plattelandswoningen en ruimten voor nevenactiviteiten worden omgezet. Voorts is het begrip nevenactiviteiten niet gedefinieerd. Hetzelfde geldt voor het verbouwen van een bedrijfswoning tot meerdere woningen, aldus [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen.
12.1. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de hen gegeven termijn voor het aanvullen van de gronden ook nog artikel 3, onder bb en cc, van de planregels van het veegplan aan te vechten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen alsnog met betrekking tot artikel 3, onder bb en cc, van de planregels van het veegplan naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.
13. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Hupkes
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
635.