201307750/1/R4.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
en
de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Pijnacker-Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellanten sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door R. Burgerhout en R. van den Bosch, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord de Rooms-Katholieke Parochie H. Joannes de Dooper, vertegenwoordigd door [vice-voorzitter] van de Parochie.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een geactualiseerde bestemmingsregeling voor het woongebied Pijnacker-Noord.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de functieaanduiding "religie" wat betreft de gronden van de Rooms-Katholieke kerk aan de Oostlaan, voor zover in het plan is voorzien in een uitbreiding van de bestaande bebouwing van de kerk.
[appellant sub 1] betoogt dat geen noodzaak bestaat voor de uitbreiding van de kerk, omdat de huidige bebouwing reeds voldoende ruimte biedt voor de kerkelijke activiteiten. In dit verband voert [appellant sub 1] tevens aan dat een deel van de huidige bebouwing door de kerkgemeenschap wordt verhuurd aan derden.
Tevens vreest [appellant sub 1] dat de uitbreiding van de kerk in de toekomst zal worden gebruikt voor horeca-activiteiten in plaats van voor kerkelijke activiteiten, hetgeen zal leiden tot meer overlast voor de omgeving.
Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de voorziene uitbreiding van de kerk een aantasting van zijn woon- en leefklimaat ter plaats van zijn nabijgelegen appartement aan de Meester Doctor van den Helmlaan tot gevolg heeft. Hiertoe voert [appellant sub 1] aan dat de uitbreiding van de kerk zal leiden tot meer bezoekers aan de kerk, hetgeen geluidoverlast tot gevolg heeft vanwege een toenemend aantal auto’s dat nabij de kerk wordt geparkeerd. Tevens betoogt [appellant sub 1] in dit verband dat de uitbreiding van de kerk zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn uitzicht, gelet op de toegestane bouwhoogte op korte afstand van zijn appartement en op de omstandigheid dat de uitbreiding van de kerk ten koste gaat van het om de kerk gelegen groen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van de kerk voorziet in een behoefte van de kerkgemeenschap om voor en na kerkdiensten in een aan de kerk grenzend gebouw bijeen te komen. Een nieuw gebouw is hiervoor wenselijk, omdat de huidige bebouwing verspreid is over het perceel, slecht bereikbaar is en aldus niet geschikt is voor de door de kerkgemeenschap gewenste activiteiten, aldus de raad.
Tevens betoogt de raad dat geluidoverlast van een toenemend aantal auto’s dat nabij de kerk wordt geparkeerd niet valt te verwachten, omdat de nieuw te bouwen ruimte alleen wordt gebruikt voor kerkelijke activiteiten die onder meer plaatsvinden tijdens de kerkdiensten en in aansluiting op de kerkdiensten.
3.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat geen noodzaak bestaat voor de uitbreiding van de kerk, omdat de bestaande bebouwing reeds voldoende ruimte biedt voor de kerkelijke activiteiten, overweegt de Afdeling als volgt. In de ruimtelijke onderbouwing voor de beoogde uitbreiding van de kerk, opgenomen als bijlage bij de plantoelichting, is vermeld dat de uitbreiding is bedoeld om te voorzien in de behoefte van de kerkgemeenschap om voor en na kerkdiensten in een aan de kerk grenzende ruimte bijeen te komen. De huidige bebouwing op het perceel grenst niet aan de kerk en biedt deze mogelijkheid niet, zo staat in de ruimtelijke onderbouwing. Voorts is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat de bestaande gebouwen sterk verouderd zijn en gelet op ontbrekende faciliteiten onvoldoende geschikt zijn voor de kerkelijke activiteiten. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze onderbouwing van de noodzaak te twijfelen. De door [appellant sub 1] aangevoerde omstandigheid dat een deel van de bestaande gebouwen wordt verhuurd aan derden, kan in dit verband niet tot een ander oordeel leiden, aangezien hieruit niet volgt dat de betrokken gebouwen ook geschikt moeten worden geacht voor de door de kerkgemeenschap gewenste activiteiten.
3.3. Voor de vrees van [appellant sub 1] dat de uitbreiding van de kerk in de toekomst zal worden gebruikt voor horeca-activiteiten, ziet de Afdeling geen aanleiding. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn binnen de bestemming "Maatschappelijk" immers alleen horeca-activiteiten toegestaan ter plaatse van de aanduiding "horeca". Deze aanduiding is niet toegekend aan de gronden van de kerk aan de Oostlaan.
3.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de uitbreiding van de kerk zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn nabijgelegen appartement, overweegt de Afdeling als volgt.
Met betrekking tot de door [appellant sub 1] in dit verband aangevoerde omstandigheid dat de uitbreiding van de kerk zal leiden tot geluidoverlast van een toenemend aantal auto’s dat nabij de kerk zal worden geparkeerd, overweegt de Afdeling dat niet is uitgesloten dat de uitbreiding van de kerk zal leiden tot een zekere intensivering van het gebruik door de kerkgemeenschap. Gelet echter op de omstandigheid dat in de voornoemde ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de nieuw te bouwen ruimte alleen wordt gebruikt voor kerkelijke activiteiten die onder meer plaatsvinden tijdens en in aansluiting op de kerkdiensten, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vrees voor onaanvaardbare toename van geluidhinder vanwege auto’s die nabij de kerk worden geparkeerd niet gerechtvaardigd is.
Ook het betoog van [appellant sub 1] dat de uitbreiding van de kerk voorts leidt tot een aantasting van zijn uitzicht, gelet op de toegestane bouwhoogte en de omstandigheid dat de uitbreiding van de kerk mogelijk leidt tot een aantasting van het om de kerk gelegen groen, faalt. Ter plaatse van de voorziene uitbreiding van de kerk nabij het appartementencomplex van [appellant sub 1], is ingevolge artikel 7, lid 7.2.2, aanhef en onder d, van de planregels een maximale bouwhoogte van 5 meter toegestaan. Gelet op deze maximale bouwhoogte en op de omstandigheden dat [appellant sub 1] op de tweede verdieping van het nabijgelegen appartementencomplex woont en het plangebied in een centrumomgeving ligt, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan leidt tot een ernstige aantasting van de privacy en het uitzicht van [appellant sub 1].
3.5. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in het plan heeft kunnen voorzien in een uitbreiding van de bestaande bebouwing van de kerk.
De betogen falen.
4. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het beroep van [appellanten sub 2]
5. [appellanten sub 2] komen in beroep tegen de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 1" en tegen artikel 24, lid 24.1, van de planregels, voor zover daarmee kan worden voorzien in nieuwe woningen op de locatie Berkenhof gelegen aan de Acacialaan.
[appellanten sub 2] betogen dat niet aannemelijk is dat binnen de planperiode toepassing zal worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid. Hiertoe voeren zij aan dat niet aannemelijk is dat de op de locatie Berkenhof gevestigde school binnen de planperiode op een andere locatie zal worden gevestigd. Tevens voeren zij hiertoe aan dat niet is gebleken dat behoefte zal ontstaan aan de met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken woningen op de locatie Berkenhof.
Voorts betogen [appellanten sub 2] dat de binnen de wijzigingsbevoegdheid toegestane bouwhoogte van maximaal 9 meter zal leiden tot een aantasting van hun privacy ter plaatse van hun aangrenzende patiowoningen. In dit verband voeren zij aan dat de raad in het plan voor de locatie "Stanislas I" de maximaal toegestane bouwhoogte heeft aangepast ten opzichte van het ontwerpplan. Het is volgens hen in strijd met het gelijkheidsbeginsel, dat de raad voor de locatie Berkenhof de binnen de wijzigingsbevoegdheid voorgeschreven maximaal toegestane bouwhoogte niet heeft aangepast.
Verder voeren [appellanten sub 2] aan dat de bouw van woningen op de locatie Berkenhof zal leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder in de omgeving en dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende waarborgen bevat om deze hinder te voorkomen.
5.1. Aan de locatie Berkenhof gelegen aan de Acacialaan is in het plan de bestemming "Maatschappelijk" toegekend met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 1".
Ingevolge artikel 24, lid 24.1, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd, indien is komen vast te staan dat de maatschappelijke functies en voorzieningen komen te vervallen in het gebied ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 1", de bestemmingen in dat gebied te wijzingen in de bestemmingen "Groen", "Tuin", "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Wonen", met inachtneming van de volgende regels:
a. woningen mogen uitsluitend in niet-gestapelde vorm, als vrijstaande, half-vrijstaande of aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
[…]
c. de maximale bouwhoogte van de woningen gericht op en grenzend aan de Goudenregensingel, mag niet meer bedragen dan 9 meter.
De maximale bouwhoogte en de maximale goothoogte van de woningen gericht op het Park Berkenoord alsmede overige woningen, mag niet meer bedragen dan 9 meter onderscheidenlijk 6 meter.
[…]
e. in de bestemming "Wonen" mag het aangeven van bouwmogelijkheden van hoofdgebouwen uitsluitend zodanig geschieden, dat betreffende de daarbij behorende parkeervoorzieningen wordt voldaan aan de parkeernormen als aangegeven in de van deze regels deel uitmakende bijlage "Nota Parkeernormen".
5.2. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de op de locatie Berkenhof gevestigde school slechts tijdelijk op deze locatie is gevestigd en dat gedurende de planperiode moet blijken of de school op termijn bestaansrecht houdt. Tevens heeft de raad ter zitting toegelicht dat indien de school bestaansrecht kan behouden, de school uit financieel oogpunt en tevens gelet op de verwachte toename van het aantal leerlingen, zal worden gevestigd op een andere locatie. De Afdeling acht een en ander niet onaannemelijk.
Wat het betoog van [appellanten sub 2] betreft dat niet aannemelijk is dat behoefte zal ontstaan aan de met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken woningen, overweegt de Afdeling dat de behoefte aan deze woningen bij de vaststelling van het plan niet behoeft vast te staan nu het plan de bouw daarvan niet direct toelaat, maar eerst na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid. Wel dienen aanknopingspunten aanwezig te zijn om aan te nemen dat die behoefte zich binnen de planperiode zal voordoen. In de plantoelichting is vermeld dat volgens het door de raad vastgestelde "Masterplan Pijnacker Noord" de woningvoorraad in de gemeente Pijnacker-Nootdorp niet toereikend is voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en dat door extra woningen in de gemeente te bouwen meer variatie in het woningaanbod ontstaat. Tevens is in de plantoelichting vermeld dat de binnen het plangebied te bouwen woningen behoren tot het marktsegment waaraan volgens de door provinciale staten van Zuid-Holland vastgestelde "Woonvisie 2011-2020" de meeste behoefte bestaat.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de bestemmingen die met de wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, binnen de planperiode zullen worden verwezenlijkt.
5.3. Ingevolge artikel 24, lid 24.1, aanhef en onder c, van de planregels bedraagt de maximaal toegestane bouwhoogte en de maximaal toegestane goothoogte van de woningen die worden gericht op de patiowoningen van het Park Berkenoord niet meer dan 9 meter onderscheidenlijk 6 meter. Uit de verbeelding blijkt dat deze maximaal toegestane goot- en bouwhoogte niet afwijken van de in de nabijheid van het Park Berkenoord en de locatie Berkenhof maximaal toegestane goot- en bouwhoogten. Gelet voorts op de omstandigheid dat de raad in de planregels de maximaal toegestane goothoogte voor de woningen die worden gericht op het Park Berkenoord expliciet heeft begrensd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de binnen de wijzigingsbevoegdheid maximaal toegestane bouwhoogte van 9 meter niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoeft te worden geacht.
Wat betreft de door [appellanten sub 2] gemaakte vergelijking met de locatie "Stanislas I", heeft de raad gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat in het plan op de locatie "Stanislas I" de bouw van een appartementencomplex is mogelijk gemaakt. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellanten sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
5.4. Ten aanzien van de door [appellanten sub 2] gevreesde parkeeroverlast indien toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 24, lid 24.1, aanhef en onder e, van de planregels is gewaarborgd dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet worden voldaan aan de bij de planregels gevoegde "Nota Parkeernormen". Op grond van deze Nota dienen parkeerplaatsen op eigen terrein of binnen het plangebied te worden aangelegd. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor parkeerhinder in de omgeving van de locatie Berkenhof na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet behoeft te worden gevreesd.
5.5. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in het plan door middel van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid heeft kunnen voorzien in de bouw van woningen op de locatie Berkenhof.
De betogen falen.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
218-810.