ECLI:NL:RVS:2014:1260

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
201308065/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2013 en beroepen van inwoners van Smallingerland

Op 9 april 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" van de gemeente Smallingerland. Dit bestemmingsplan werd op 11 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Drie appellanten, wonend in Smallingerland, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat de raad ten onrechte geen zelfstandig bestemmingsvlak heeft toegekend aan een specifiek perceel en dat de bestemming van andere gronden niet correct is vastgesteld. De raad verdedigt zijn besluit door te stellen dat het perceel feitelijk onderdeel uitmaakt van een ander perceel en dat er geen concrete plannen zijn voor een zelfstandig bedrijf op het betwiste perceel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 februari 2014 behandeld. Na de zitting heeft één van de appellanten zijn beroep ingetrokken. De Raad heeft geoordeeld dat de raad van de gemeente Smallingerland in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen afzonderlijk bestemmingsvlak toe te kennen aan het perceel en dat de bestemming van de andere gronden ook niet onterecht was. Het beroep van de eerste appellant is ongegrond verklaard. Het beroep van de tweede appellant, die zich verzet tegen de bestemming van een perceel voor recreatie, is gegrond verklaard. De Raad heeft het besluit van de gemeenteraad vernietigd voor zover het betreft de bestemming "Recreatie - 2" voor de gronden aan de Bildwei 35-37. De Raad heeft bepaald dat de gemeenteraad het griffierecht van de tweede appellant moet vergoeden.

Uitspraak

201308065/1/R4.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Smallingerland,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Smallingerland,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Smallingerland,
en
de raad van de gemeente Smallingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] heeft nadere stukken ingediend. Voorts heeft [belanghebbende], daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra, werkzaam bij Pietersma & Spoelstra, en de raad, vertegenwoordigd door J. Lobbezoo en W. Dijkstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na de zitting heeft [appellant sub 3] zijn beroep ingetrokken.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de keuze van de raad om geen zelfstandig bestemmingsvlak toe te kennen aan het perceel, kadastraal bekend gemeente Drachten, sectie D, nummer 4302 (hierna: het perceel D 4302). Hierdoor is het niet mogelijk om op dit perceel een zelfstandig bedrijf te vestigen, aldus [appellant sub 1]. Hij wijst erop dat dit perceel fysiek is afgescheiden van het perceel [locatie 1] te Drachten.
2.1. De raad stelt dat op het perceel een parkeerterrein is aangelegd ten behoeve van het bedrijf op het perceel [locatie 1] en dat het perceel daarmee feitelijk onderdeel uitmaakt van het perceel [locatie 1]. Daarnaast bood het voorheen geldende plan evenmin de mogelijkheid voor een afzonderlijk bedrijf, aldus de raad.
2.2. Overeenkomstig het voorheen geldende plan is aan het perceel [locatie 1], inclusief het perceel D 4302, één bestemmingsvlak toegekend. Ter zitting is komen vast te staan dat [appellant sub 1] ten tijde van de vaststelling van het plan geen concreet voornemen had voor de zelfstandige ontwikkeling van het perceel D 4302. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit voornemen kon dan ook niet zonder meer bij het besluit omtrent vaststelling van het voorliggende plan worden beoordeeld. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten geen afzonderlijk bestemmingsvlak aan het perceel D 4302 toe te kennen.
3. [appellant sub 1] kan zich voorts niet verenigen met de bestemming die is toegekend aan de ten westen van het perceel [locatie 1] te Drachten gelegen gronden, kadastraal bekend gemeente Drachten, sectie D, nummers 3952 en 3953. Aan deze gronden is ten onrechte de bestemming "Agrarisch met waarden - besloten gebied" toegekend in plaats van de bestemming "Detailhandel - 3", aldus [appellant sub 1]. Hiertoe betoogt [appellant sub 1] dat er geen ruimtelijke bezwaren zijn om aan deze gronden de bestemming "Detailhandel - 3" toe te kennen en dat hij er belang bij heeft om deze gronden voor de opslag van goederen te gebruiken.
Voorts maakt [appellant sub 1] een vergelijking met het naastgelegen perceel waarop de detailhandelsbestemming wel is uitgebreid ten opzichte van het voorheen geldende plan.
3.1. De raad stelt dat bestaande activiteiten overeenkomstig het voorheen geldende plan zijn bestemd. Binnen het bestemmingsvlak "Detailhandel - 3" zijn nog voldoende uitbreidingsmogelijkheden, aldus de raad.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de desbetreffende gronden overeenkomstig het voorheen geldende plan en het feitelijke gebruik een agrarische bestemming is toegekend. [appellant sub 1] heeft geen stukken overgelegd waaruit een concreet voornemen voor het gebruik van de desbetreffende gronden blijkt en ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat zijn wens om het perceel ten behoeve van zijn onderneming te gaan gebruiken zodanig concreet is dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid hiervan zonder meer bij het besluit omtrent vaststelling van het voorliggende plan kon worden beoordeeld. Met deze wens hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden en de raad heeft dan ook in redelijkheid geen detailhandelsbestemming hoeven toekennen aan de desbetreffende gronden.
Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met het naastgelegen perceel wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat voor het naastgelegen perceel reeds een aparte ruimtelijke procedure is doorlopen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de situatie op het naastgelegen perceel niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
3.3. Het beroep is ongegrond.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de voor het perceel Bildwei 35-37 vastgestelde planregeling. Zij betoogt hiertoe dat de in 2002 verleende vrijstelling voor de vestiging van een kleinschalig kampeerterrein ten onrechte niet is overgenomen in dit plan. Zij vreest geluidhinder als gevolg van de in dit plan toegestane uitbreiding van de camping.
4.1. De raad stelt dat hij op 16 november 2007 de beleidsnotitie "Kleinschalige verblijfsrecreatie in Smallingerland" (hierna: de beleidsnotitie) heeft vastgesteld. In de beleidsnotitie heeft de camping de formele status van een reguliere camping gekregen met de daarbij behorende rechten. Dit beleid is vertaald in dit bestemmingsplan, aldus de raad.
4.2. Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - 2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. Verblijfsrecreatie, met dien verstand dat het aantal standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen nooit meer dan 200 per verblijfsrecreatieterrein mag zijn.
[…]
4.3. De raad heeft ter zitting erkend dat hij bij de vaststelling van de beleidsnotitie noch bij de vaststelling van de bestemming voor het perceel Bildwei 35-37 een ruimtelijke afweging heeft gemaakt waarin de belangen van [appellant sub 2] zijn betrokken. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vastgesteld.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie -2" dat betrekking heeft op de gronden aan de Bildwei 35-37.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Smallingerland van 11 juni 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - 2" dat betrekking heeft op de gronden aan de Bildwei 35-37;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Smallingerland aan [appellant sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
528-745.