201308736/1/R4.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
2. [appellant sub 2] h.o.d.n. Royston, wonend te Rotterdam, en anderen (hierna gezamenlijk in enkelvoud: Royston),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bergweg Zuid e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Royston beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2013, waar [appellant sub 1], bij monde van [appellant sub 1A], bijgestaan door M. Oosterlaan, Royston, bij monde van [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. te Selle, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin aan drie percelen ten noorden van het perceel [locatie] een agrarische bestemming is toegekend. [appellant sub 1] beoogt een woonbestemming die de bouw van twee woningen op deze percelen mogelijk maakt, althans een wijzigingsbevoegdheid die hierin voorziet. Hiertoe betoogt hij dat tegen de bouw van twee woningen ter plaatse geen ruimtelijke bezwaren bestaan, aangezien beide woningen gebouwd zullen worden in de structuur van de bestaande lintbebouwing en de woningen geen belemmering vormen voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied, waaronder de aanleg van de nieuwe rijksweg A13/A16 en een groene verbindingszone tussen de Rottemeren en Midden-Delfland. Voorts betoogt hij dat aan de percelen Bergweg 134 en 134b, waarop een bouwkeet en een woonwagen staan, wel een woonbestemming is toegekend.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de verordening) sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge artikel 1, vijfde lid, worden onder stedelijke functies verstaan, voor zover van belang, woonfuncties.
Blijkens kaart 1 liggen de percelen van [appellant sub 1] buiten de bebouwingscontouren.
2.2. De percelen van [appellant sub 1] liggen buiten de bebouwingscontouren als bedoeld in de verordening. Artikel 3, eerste lid, van de verordening staat dan ook in de weg aan het toekennen van een woonbestemming aan de percelen van [appellant sub 1].
Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de percelen Bergweg 134 en 134b wordt overwogen dat de raad zich onbetwist op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de twee wooneenheden op deze percelen reeds jaren aanwezig zijn. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van Royston
5. Royston kan zich niet verenigen met de aan het perceel Bergweg Zuid 163 toegekende bestemming. Hiertoe betoogt Royston dat de raad onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom op het perceel geen woningbouw kan worden toegestaan.
5.1. Blijkens kaart 1 van de verordening ligt het perceel Bergweg 163 buiten de bebouwingscontouren. Artikel 3, eerste lid, van de verordening staat dan ook in de weg staat aan het toekennen van een woonbestemming aan de percelen van Royston. Het besluit is in zoverre ook toereikend gemotiveerd.
6. Royston betoogt dat de raad, in tegenstelling tot hetgeen in de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen, bestemmingsplan "Bergweg Zuid e.o." (hierna: zienswijzennota) is vermeld, ten onrechte slechts aan een gedeelte van de verharde delen van het perceel een bedrijfsbestemming heeft toegekend, nu feitelijk een groter deel van het perceel bestaat uit verhard terrein.
6.1. De raad stelt dat uit luchtfoto’s uit mei 2002 en mei 2013 blijkt dat Royston in de tussenliggende periode op een deel van het perceel verharding heeft aangebracht. Bij het beantwoorden van de zienswijze is de raad uitgegaan van de situatie in mei 2012.
6.2. In de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen, bestemmingsplan "Bergweg Zuid e.o." (hierna: de zienswijzennota) is bij de beoordeling van de zienswijze van Royston vermeld: "Op de verbeelding wordt aan de bebouwing en het verharde terrein op het perceel de bestemming "Bedrijf" toegekend."
6.3. De zienswijze van Royston is door de raad op 3 mei 2013 ontvangen. Het lag vervolgens op de weg van de raad om zich in verband met de beantwoording van de zienswijze van de situatie op het perceel van Royston te vergewissen. Vast staat dat niet aan alle delen van het perceel van Royston, waarop in mei 2013 verharding aanwezig was, een bedrijfsbestemming is toegekend. Aangezien de verbeelding in zoverre niet overeenstemt met de eveneens door de raad vastgestelde zienswijzennota zijn het bestreden besluit en de verbeelding, in onderlinge samenhang bezien, in zoverre vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
7. Royston betoogt dat de twee delen van zijn perceel waaraan een agrarische bestemming is toegekend, niet overeenkomstig deze bestemming gebruikt kunnen worden, zodat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.
7.1. De raad stelt dat in het voorheen geldende plan een agrarische bestemming aan het perceel was toegekend en dat het aanwezige bedrijf zich in strijd met dit bestemmingsplan op het perceel heeft gevestigd. Nu de raad verder geen uitbreidingsmogelijkheden wil bieden, is de agrarische bestemming voor delen van het perceel gehandhaafd. Daarnaast wijst de raad erop dat gebruik van de desbetreffende gronden overeenkomstig de bestemmingsomschrijving mogelijk is.
7.2. Blijkens de verbeelding is aan delen van het perceel de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge 3, lid 3.1.1., van de planregels zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarische grondgebonden bedrijven c.q. agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten;
alsmede voor:
b. agrarisch landschapsbeheer;
[…]
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
g. weilanden en/of landbouwgronden;
(…)
j. verhardingen;
7.3. Met het oog op de verdere besluitvorming door de raad zal de Afdeling deze beroepsgrond ook beoordelen ten aanzien van de verharde delen van het perceel waaraan de bestemming "Agrarisch" is toegekend, niettegenstaande dat hiervoor onder 6.3 reeds is overwogen dat aan deze delen van het perceel in strijd met de rechtszekerheid deze bestemming is toegekend.
De gronden waaraan een agrarische bestemming is toegekend bestaan uit weilanden en terreinverhardingen. Deze functies zijn op grond van de bestemmingsomschrijving toegestaan. In het betoog van Royston is geen aanknopingspunt gelegen voor het oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.
8. Royston betoogt dat de in het plan opgenomen maatvoering aan de door hem gewenste uitbreiding van de bebouwing in de weg staat. Een andere maatvoering sluit bovendien aan bij de maatvoering van gebouwen in de omgeving, aldus Royston.
8.1. De raad stelt dat de bestaande bebouwing als zodanig is bestemd. Voorts wijst de raad erop dat het plan een wijzigingsbevoegdheid bevat voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing.
8.2. Niet is gebleken van een concreet bouwvoornemen, zoals een bouwplan, van de zijde van Royston, op grond waarvan de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de door Royston gewenste bebouwingsmogelijkheden heeft kunnen beoordelen. De raad heeft dan ook in redelijkheid de reeds aanwezige bebouwing als zodanig kunnen bestemmen en voor de verdere uitbreiding van de bebouwing kunnen volstaan met de in het plan in artikel 23, lid 23.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.3 is overwogen, is het beroep van Royston gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd voor zover aan een deel van het perceel Bergweg Zuid 163 waarop verharding is aangebracht de bestemming "Agrarisch" is toegekend.
10. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van het vernietigde besluit met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe planregeling vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.
11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] h.o.d.n. Royston en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van Lansingerland van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Bergweg Zuid e.o." is vastgesteld, voor zover de bestemming "Agrarisch" is toegekend aan een deel van de gronden op het perceel Bergweg Zuid 163, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart nr. 1;
III. draagt de raad van de gemeente Lansingerland op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van het in dictumonderdeel II genoemde planonderdeel een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Lansingerland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] h.o.d.n. Royston en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 989,32 (zegge: negenhonderdnegenentachtig euro en tweeëndertig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Lansingerland aan [appellant sub 2] h.o.d.n. Royston en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
528-745.