201309958/1/R4.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Sondel, gemeente Gaasterlân-Sleat, thans: De Friese Meren,
en
de raad van de gemeente Gaasterlân-Sleat, thans: De Friese Meren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2013 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Buitengebied - [locatie] Sondel" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2014, waar [appellant], bijgestaan door S.G. Faber, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. [appellant] heeft ter zitting zijn betoog ingetrokken met betrekking tot de overschrijding van de in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen termijn en de gebleken onjuistheid in de rechtsmiddelenclausule onder de kennisgeving van het besluit.
3. [appellant] heeft bij het gemeentebestuur een aanvraag ingediend om een bestemmingsplan vast te stellen dat de vestiging van een kraanverhuurbedrijf mogelijk maakt op de gronden aan de [locatie] te Sondel. Het college van burgemeester en wethouders heeft hierop een ontwerpplan ter inzage gelegd, dat voorziet in de gewenste mogelijkheid.
3.1. De raad heeft besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen vanwege de grote bouwmaten, de omzetting van een woonbestemming naar een bedrijfsbestemming en de mogelijke precedentwerking.
3.2. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit van de raad om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Hij voert hiertoe aan dat de vrees van de raad dat het bedrijf in de toekomst wil uitbreiden en dat alsdan een groter bouwvolume gerealiseerd zal worden ongegrond is, aangezien met het verzoek tot vaststelling van een bestemmingsplan niet een dergelijke mogelijkheid wordt beoogd. Voorts betoogt [appellant] dat zijn verzoek voldoet aan de voorwaarden die in de Verordening Romte van de provincie Fryslân aan hergebruik van vrijkomende voormalige agrarische bebouwing in het buitengebied worden gesteld. Van de door de raad gevreesde precedentwerking is verder geen sprake, aangezien op andere percelen in het buitengebied reeds loodsen voor bedrijfsmatig gebruik zijn gerealiseerd, aldus [appellant].
Voorts betoogt [appellant] dat de raad voor andere percelen in het buitengebied wel bestemmingsplannen heeft vastgesteld die voorzien in de oprichting van bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 300 m2.
3.3. Blijkens de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming "Woondoeleinden" toegekend.
Ingevolge artikel 8, onder C, van de voorschriften van dit plan gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b. per bestemmingsvlak zal één vrijstaand woonhuis worden gebouwd;
c. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m2 bedragen, tenzij de oppervlakte van een hoofdgebouw meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan de 110% van de bestaande oppervlakte;
[…]
f. de goothoogte zal ten hoogste 4,00 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
g. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
h. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
3.4. Op de verbeelding behorende bij het aan de raad ter vaststelling voorgelegde ontwerpplan is aan het perceel de bestemming "Bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, van de regels van dit ontwerpplan gelden voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning de volgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
b. de gebouwen worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 5,5 m en 8,5 m mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de bestaande bouwhoogte mag worden vermeerderd met 0,5 m;
c. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 300 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
d. binnen het bouwvlak één bedrijfswoning mag worden gebouwd;
e. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
[…]
3.5. Met het niet vaststellen van het bestemmingsplan heeft de raad onnodige verstening van het buitengebied willen voorkomen en het groene open karakter willen behouden. Daarbij heeft de raad betrokken dat het landelijk gebied vooral bedoeld is als vestigingsplaats voor agrarische bedrijven en bedrijven die daarmee verwant zijn. Vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid, waarvan in het onderhavige geval sprake is, dient volgens de raad in beginsel plaats te vinden op een daarvoor ingericht bedrijventerrein.
Het op verzoek van [appellant] opgestelde en ter vaststelling aan de raad voorgelegde ontwerpplan maakt een groter bouwvolume op het perceel mogelijk dan het geldende bestemmingsplan. De raad heeft in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het behoud van het open karakter van het buitengebied en daarmee aan het voorkomen van verdere verstening, dan aan het belang van [appellant] bij het kunnen realiseren van de door hem gewenste bebouwing voor niet-agrarische bedrijvigheid.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad voor een ander perceel in het buitengebied wel een bestemmingsplan heeft vastgesteld dat voorziet in de oprichting van bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 300 m2. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De motivering van de raad kan reeds hierom het besluit om het plan niet vast te stellen dragen. Het betoog van [appellant] behoeft voor het overige geen bespreking.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
528-745.