201308931/1/R4.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1] en anderen, allen wonend te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela,
2. [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela,
en
de raad van de gemeente Pekela,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Linten" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend. Voorts heeft [belanghebbende], daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2014, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. P.A. Luschen, en de raad, vertegenwoordigd door D. van Dijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen
2. [appellante sub 1] en anderen betogen dat de brief van het college van gedeputeerde staten van Groningen aan het college van burgemeester en wethouders van Pekela van 5 februari 2013 ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen met het gewijzigd vastgestelde plan.
2.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit, zodat deze reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
3. [appellante sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met de aan het perceel [locatie 1] toegekende bedrijfsbestemming en wijzigingsbevoegdheid. Zij betogen hiertoe dat deze bestemming en deze wijzigingsbevoegdheid in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (hierna: de omgevingsverordening) en het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (hierna: het omgevingsplan) zijn toegekend. Zij wijzen hiertoe op de brief van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 5 februari 2013.
3.1. De raad stelt dat de op het perceel [locatie 1] aanwezige schuur reeds wordt gebruikt ten behoeve van een loonbedrijf en dat dit gebruik in overeenstemming met de omgevingsverordening als zodanig is bestemd. Wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden is ambtelijk overleg geweest met de provincie. Als uitvloeisel van dit overleg is de door het provinciebestuur voorgeschreven maatwerkbenadering, die als voorwaarde geldt voor het kunnen verkrijgen van een ontheffing van de omgevingsverordening, uitgewerkt in de voorwaarden die worden gesteld aan het toepassing kunnen geven aan de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, aldus de raad.
3.2. Ingevolge artikel 4.27, eerste lid, van de omgevingsverordening voorziet een bestemmingsplan niet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van, noch in nieuwvestiging van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zoals wonen, niet-agrarische bedrijven, dienstverlening, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, voorzieningen voor recreatie, anders dan extensieve recreatie.
Ingevolge het derde lid stelt het bestemmingsplan, in afwijking van het eerste lid, regels aan het gebruik van voormalige bedrijfsgebouwen en het daarbij behorende erf die ertoe strekken dat:
a. een zelfstandige woonfunctie slechts is toegestaan in het hoofdgebouw op een perceel waar reeds een woning of bedrijfswoning aanwezig is;
b. bedrijfsfuncties beperkt blijven tot de categorieën 1 en 2 of categorie 3, indien de activiteit wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2, van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009;
c. detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke-, agrarische- en/of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m²;
d. de opslag van materialen of goederen op het erf anders dan ter verwezenlijking van de bestemming wordt uitgesloten.
3.3. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor, onder meer, bedrijven overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering en bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven.
Ingevolge lid 4.6.1, onder a, kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" wijzigen, in zoverre dat:
1. het bouwvlak wordt vergroot;
2. er een bedrijf mag worden gevestigd als bedoeld in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven, mits dit bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven categorie 1 en 2, met dien verstande dat geluidzoneringsplichtige en risicovolle bedrijven niet zijn toegestaan.
De wijzigingsbevoegdheid mag slechts worden gebruikt als de maatwerkbenadering is toegepast.
3.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel [locatie 1] ligt in het buitengebied als bedoeld in artikel 4.27 in samenhang met artikel 4.20 van de omgevingsverordening. In het voorheen geldende plan was aan dit perceel de bestemming "Agrarisch gebied A" (agrarisch gebied zonder bebouwing) toegekend.
3.5. Overeenkomstig artikel 4.27, derde lid, van de omgevingsverordening stelt het bestemmingsplan voor het perceel [locatie 1] regels aan het gebruik van de op het perceel aanwezige schuur en het daarbij behorende erf die ertoe strekken dat de bedrijfsfuncties beperkt blijven tot de categorieën 1 en 2 of categorie 3, indien de activiteit wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2, van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009. Het bouwvlak omvat de op het perceel aanwezige schuur, zodat het plan in zoverre niet voorziet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf. Het betoog van [appellante sub 1] en anderen dat het plan, voor zover het betreft de bij recht geboden mogelijkheden voor het perceel [locatie 1], in strijd met de omgevingsverordening is vastgesteld, faalt derhalve.
3.6. Wat betreft de in artikel 4, lid 4.6.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid ligt dit anders. Artikel 4.27 van de omgevingsverordening is eveneens van toepassing op in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012, in zaak nr. 201008802/1/R4. Het plan maakt met de wijzigingsbevoegdheid nieuw ruimtebeslag ten behoeve van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies mogelijk. De raad diende derhalve te beschikken over een door het college van gedeputeerde staten verleende ontheffing op grond van artikel 4.4 van de omgevingsverordening. Een dergelijke ontheffing is ten behoeve van het plan door de raad niet aangevraagd. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 4.27, eerste lid, van de omgevingsverordening vastgesteld. Het betoog van de raad dat in de in artikel 4, lid 4.6.1, van de planregels opgenomen wijzigingsvoorwaarden de door het provinciebestuur voor het verlenen van een ontheffing vereiste maatwerkmethode is neergelegd, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien ook in die situatie een ontheffing van het college van gedeputeerde staten vereist is.
3.7. Ten aanzien van het betoog dat het plan in strijd met het omgevingsplan is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In hoofdstuk 3.1 van de plantoelichting is een beschouwing gegeven van het provinciaal beleid, waaronder het omgevingsplan. [appellante sub 1] en anderen hebben geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat de raad het provinciaal beleid niet bij de belangenafweging heeft betrokken, te meer nu blijkens pagina 145 van het omgevingsplan de omgevingsverordening de vestiging en uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied regelt. Het betoog faalt.
4. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, wat betreft de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", voor zover deze is toegekend aan het perceel [locatie 1], en artikel 4, lid 4.6.1, van de planregels, is vastgesteld in strijd met artikel 4.27, eerste lid, van de omgevingsverordening.
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen tegen deze planonderdelen is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 2]
6. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de voor het perceel [locatie 2] vastgestelde planregeling. Hiertoe betoogt [appellant sub 2] dat ten onrechte een agrarische bestemming is toegekend aan het achterste gedeelte van dit perceel. In het voorheen geldende plan was nog een bedrijfsbestemming aan dit gedeelte van het perceel toegekend. [appellant sub 2] wenst deze bestemming te behouden aangezien hij op deze locatie een tuincentrum wil oprichten. Dit voornemen heeft hij kenbaar gemaakt in zijn zienswijze. Aangezien zijn perceel in de bebouwde kom ligt, is zijn voornemen verenigbaar met het beleid van de gemeente om detailhandel in de kernen te concentreren, aldus [appellant sub 2].
6.1. De raad stelt dat de op het perceel aanwezige bebouwing als zodanig is bestemd en dat het voornemen van [appellant sub 2] voor de bouw van een tuincentrum weliswaar in de zienswijze over het ontwerpplan naar voren is gebracht, maar dat dit voornemen nog niet concreet is. Voorts stelt de raad dat in het voorheen geldende plan evenmin een tuincentrum ter plaatse was toegestaan.
6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het achterste gedeelte van het perceel [locatie 2] overeenkomstig het feitelijke gebruik is bestemd. Ter zitting is komen vast te staan dat ten tijde van de vaststelling van het plan nog geen concreet bouwvoornemen bestond voor realisatie van een tuincentrum op dit perceel. Met deze wens van [appellant sub 2] hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een agrarische bestemming aan het achterste gedeelte van het perceel [locatie 2] heeft kunnen toekennen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van 2 juli 2013 van de raad van de gemeente Pekela, waarbij het bestemmingsplan "De Linten" is vastgesteld voor zover het betreft:
a. artikel 4, lid 4.6.1, van de planregels en
b. de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", voor zover deze is toegekend aan het perceel [locatie 1];
III. draagt de raad van de gemeente Pekela op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat dictumonderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Pekela tot vergoeding van bij [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 55,32 (zegge: vijfenvijftig euro en tweeëndertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Pekela aan [appellante sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
528-745.