201302319/3/R4.
Datum uitspraak: 17 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Voorschoten,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], wonend te Voorschoten,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Voorschoten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Dobbewijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hebben ieder de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 19 december 2013, waar [verzoeker sub 1], in persoon, en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], in persoon, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan
2. Het plan is deels conserverend van aard en maakt daarnaast nieuwe bedrijfsontwikkelingen mogelijk langs een nieuw aan te leggen rondweg op het bestaande bedrijventerrein.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
[verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B]
4. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] wonen in een appartementencomplex dat is gelegen op een afstand van ongeveer 70 m ten oosten van het plangebied. Het verzoek van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] richt zich tegen de op het zogenoemde voormalig defensieterrein voorziene bebouwing langs het spoor.
4.1. Aan de gronden op het voormalig defensieterrein is de bestemming "Bedrijf" toegekend met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 5".
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1. van de planregels geldt ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 5" een hogere maximale bouwhoogte van 15 m.
4.2. Voor zover de raad ter zitting de belanghebbendheid van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] betwist, over de voorzitter als volgt.
Tussen de woning van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en de bedrijfsbestemming zijn groenvoorzieningen, een geluidswal en een spoorlijn gelegen. Voor de voorziene bebouwing geldt, gelet op het bepaalde in artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels, een maximale bouwhoogte van 15 m.
Gezien de ligging van de woning ten opzichte van het plangebied en de bouwhoogte van de voorziene bebouwing acht de voorzitter het vooralsnog niet onaannemelijk dat [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] enig zicht daarop zullen hebben, zodat zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt.
4.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat op korte termijn geen bouwwerkzaamheden zijn voorzien op het defensieterrein. In het voorjaar van 2014 zal de uitgifte van kavels plaatsvinden. Pas nadat het plan onherroepelijk is, zal de levering daarvan plaatsvinden. Gezien het vorenstaande ontbreekt een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden af te wijzen.
[verzoeker sub 1]
5. [verzoeker sub 1] is woonachtig aan de [locatie] te Voorschoten. Op deze gronden is een rijksmonument gelegen dat ook wel de Donkwoning of Donkhoeve wordt genoemd.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] ziet op de fasering waarin het plan ten uitvoer wordt gebracht. Daartoe betoogt zij dat door in de eerste fase reeds het kruispunt Rondrijroute/Verlengde Donklaan aan te leggen de richting van de rondrijroute langs de Donkwoning wordt bepaald en de bestaande groenstrook ten zuiden van de Donkwoning daarvoor (deels) dient te worden verwijderd.
5.1. Aan de gronden waarop de groenstrook is gelegen is de bestemming "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor onder meer verkeerswegen met daarbij behorende groenvoorzieningen.
In het vorige plan "Uitbreidingsplan in onderdelen Centrum" van 28 november 1949, was aan de betreffende gronden de bestemming "Grote industriebedrijven" toegekend. Aan deze gronden was derhalve geen zelfstandige groenbestemming toegekend.
5.2. De raad heeft ter zitting gesteld dat aan de gekozen fasering ter realisering van het plan onder meer ten grondslag ligt dat de hinder voor de bestaande bedrijven en woningen, gedurende de ontwikkeling van het plangebied tot een minimum wordt beperkt. In hetgeen [verzoeker sub 1] naar voren heeft gebracht, ziet de voorzitter geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad het door hem gestelde belang redelijkerwijs niet zwaarder heeft mogen wegen dan het door haar gestelde vrees dat de rijroute langs de Donkwoning daarmee reeds wordt bepaald.
Ter zitting heeft de raad onbetwist gesteld dat voor rooien van het bestaande groen, gezien de aard daarvan, geen omgevingsvergunning voor het kappen is vereist. Schorsing van het plandeel met de bestemming "Verkeer" leidt, nu de procedure inzake het vaststellen van het plan losstaat van de mogelijkheid deze beplanting te rooien, dan ook niet tot het door [verzoeker sub 1] gewenste doel, namelijk het behoudt van de bestaande groenbuffer.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat bij het rooien van het groen overigens bekeken zal worden of een zeker deel van de bestaande beplanting kan worden gespaard als onderdeel van de door de raad toegezegde groene afscheiding ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de Donkwoning.
5.3. Voor zover [verzoeker sub 1] wat betreft de aanleg van riolering ten behoeve van de Donklaan ter zitting heeft gewezen op de dubbelbestemming "Waarde - archeologie 5" die op de gronden rust, ziet de voorzitter geen risico op onomkeerbare gevolgen, nu geldt dat artikel 13, 13.4.1, aanhef en onder e, van de planregels voor de aanleg van de riolering een omgevingsvergunning is vereist. Tegen deze omgevingsvergunning kunnen zo nodig door [verzoeker sub 1] rechtsmiddelen worden aangewend, zodat, nu ter zitting is gebleken dat een dergelijke vergunning niet is aangevraagd, met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
6. [verzoeker sub 1] betoogt dat de in de eerste fase voorziene demping van de watergang langs het MEXX-terrein in de vorm van de verwijdering van de duiker, leidt tot onomkeerbare gevolgen.
6.1. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de benodigde vergunning van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap voor de demping van de watergang nog niet is verleend. Tegen deze vergunning kunnen zo nodig door [verzoeker sub 1] rechtsmiddelen worden aangewend. Bovendien heeft [verzoeker sub 1] geenszins aannemelijk gemaakt dat de verwijdering van de duiker leidt tot dusdanige gevolgen die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigen.
7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] onderscheidenlijk [verzoeker sub 1] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2014
375.