201304385/1/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Voorst,
en
de raad van de gemeente Voorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2013, kenmerk 2013-02437, heeft de raad het bestemmingsplan "Kadijk 24" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. A. Sikking, en de raad, vertegenwoordigd door P.S.E. Dekker en C. Morren, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kadijk 24" gewijzigd vastgesteld. Dit is aan [appellant] toegezonden.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De procedure
1. Het plan van 25 maart 2013 voorziet in de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing op de gronden aan de Kadijk 24 in Terwolde om daar een vrijstaande woning te kunnen bouwen. De reeds aanwezige agrarische bedrijfswoning wordt daartoe bestemd als reguliere burgerwoning. Blijkens de toelichting voorziet het plan in een functieverandering, waarbij de raad toepassing heeft gegeven aan hetgeen hieromtrent in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de RVG) en het beleidskader "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies, Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen" (hierna: het functieveranderingsbeleid) is gesteld.
2. Het bij besluit van 16 december 2013 gewijzigd vastgestelde plan voorziet in dezelfde ontwikkeling, zij het dat daarin de volgende wijzigingen zijn opgenomen:
- de "specifieke bouwaanduiding - andere bouwwerken" is in de verbeelding opgenomen;
- aan artikel 6, lid 6.2.1, onder c, van de planregels is toegevoegd ‘de inhoud van de woning bedraagt maximaal 600 m3’;
- aan artikel 6, lid 6.2.2, onder b, van de planregels is toegevoegd "in afwijking van het bepaalde onder a. geldt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - andere bouwwerken’ een maximale bouwhoogte van andere bouwwerken van 7,5 m";
- in artikel 6, lid 6.2.2, onder c, van de planregels is de maximale gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken gewijzigd in 40 m2.
3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
4. De Afdeling merkt het besluit van 16 december 2013, waarbij het plan gewijzigd is vastgesteld, aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu daarmee planonderdelen van het plan zijn gewijzigd en daartegen een beroep aanhangig is. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dient het beroep van [appellant] tegen het oorspronkelijke besluit te worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 16 december 2013.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep tegen het besluit van 16 december 2013
6. [appellant] betoogt dat er geen adequaat onderzoek is uitgevoerd naar de gevolgen van het plan voor omliggende bedrijven. Zo heeft geen toetsing plaatsgevonden aan de richtafstanden als genoemd in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure). Pas in de zienswijzennotitie geeft de raad een motivering die - onterecht - gestoeld is op het recente bestemmingsplan "Buitengebied". Hiertegen is ook beroep ingesteld. [appellant] stelt dat de raad er ten onrechte van is uitgegaan dat de op het achtererf van zijn bedrijf gelegen loods ten behoeve van mestverwerking niet verplaatst kan worden naar de gronden aan de Bekendijk 23 en 25 alwaar hij een loonbedrijf exploiteert. Verder wijst [appellant] er op dat het aan- en afrijden van verkeer ten behoeve van zijn bedrijf geluidhinder voor de in het plan voorziene nieuw te bouwen woning zal veroorzaken en dat hiernaar onvoldoende onderzoek is gedaan. Evenmin heeft toetsing plaatsgevonden aan de aspecten van geur- en stofoverlast.
[appellant] betoogt dat het plan in strijd is met de in het functieveranderingsbeleid opgenomen voorwaarden omdat de oppervlakte van de te slopen opstallen ten minste 500 m2 dient te zijn en daaraan niet wordt voldaan. De door de raad opgegeven oppervlakte aan te slopen gebouwen wijkt bovendien af van de bebouwing die op luchtfoto’s te zien is. Met een oppervlakte van 275 m2 aan nieuwe gebouwen wordt ook ongemotiveerd afgeweken van het functieveranderingsbeleid. Op grond van dat beleid is het namelijk niet toegestaan dat meer dan 50% van de te slopen agrarische bebouwing wordt omgezet in nieuwbouw. Er lijkt hier sprake te zijn van een overschrijding van de 50% regeling. Bovendien ontstaat door de in het plan voorziene nieuw te bouwen woning een woning die groter is dan de maximaal toegestane inhoud van 600 m3.
Ten slotte heeft [appellant] aangevoerd dat de oppervlakte aan bijgebouwen niet voldoet aan het functieveranderingsbeleid.
7. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering van [appellant], Voorts stelt de raad dat het plan - na de wijzigingen - voldoet aan het functieveranderingsbeleid.
In de verbeelding behorende bij de RVG zijn de gronden aan de Kadijk 24 aangeduid als "Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan".
Ingevolge artikel 2.2, van de RVG, zoals dit luidde ten tijde van de vaststelling van het plan, is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan slechts toegestaan:
a. binnen bestaand stedelijk gebied,
b. binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
c. binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt,
d. binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
e. binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8.
Ingevolge artikel 2.3, aanhef en onder b, onder 1, kan in afwijking van het bepaalde in artikel 2.2 in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits de functieverandering in overeenstemming is met een door het college van gedeputeerde staten geaccordeerd regionaal beleidskader.
Voor de Regio Stedendriehoek, waartoe het plangebied behoort, geldt als het door het college van gedeputeerde staten geaccordeerde regionaal beleidskader het onder rechtsoverweging 2 genoemde functieveranderingsbeleid: "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies, Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen".
8. In het functieveranderingsbeleid zijn voorwaarden opgenomen voor het wijzigen naar de functies wonen en werken. Uit de voorwaarden volgt dat functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied niet ertoe mag leiden dat als gevolg daarvan de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving wordt belemmerd. Het plangebied ligt in een zogenaamde gele zone. Gelet hierop geldt niet de 50%-terugbouwregeling waar [appellant] op wijst maar een staffelregeling. Op grond van deze staffel mag bij sloop tot 1000 m2 één nieuwe woning gebouwd worden. Als ondergrens geldt een oppervlakte aan te slopen gebouwen van 500 m2 met dien verstande dat bij monumentale en karakteristieke gebouwen maatwerk van toepassing is. De definitie van karakteristiek wordt per gemeente bepaald. Verder volgt uit de voorwaarden dat voor alle woningen een maximum inhoudsmaat van 600 m3 voor het hoofdgebouw en 75 m3 voor de bijgebouwen bij de nieuw te bouwen woning geldt. Met deze maximummaat wordt voorkomen dat er grote en niet in het buitengebied passende woningen gebouwd worden die bovendien weinig bijdragen aan de regionale woonbehoefte, aldus het functieveranderingsbeleid.
9. De raad heeft aan de hand van kaartmateriaal nader toegelicht dat het plan niet leidt tot verdergaande belemmeringen voor de bedrijfsvoering van [appellant]. Daarbij heeft de raad terecht in aanmerking genomen dat [appellant] reeds door de aanwezigheid van de woning aan de Bekendijk 18, die op kortere afstand van het bedrijf van [appellant] is gelegen dan de in het plan voorziene nieuw te bouwen woning, in de uitbreiding van zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Voorts stelt de raad dat verplaatsing van het mestverwerkingsbedrijf naar de gronden ter plaatse van het loonbedrijf niet tot de mogelijkheden behoort, omdat de korte afstand tot de reeds bestaande omliggende woningen eraan in de weg zal staan dat [appellant] daarvoor een milieuvergunning zou kunnen verkrijgen.
Ter plaatse van de in het plan voorziene nieuw te bouwen woning kan volgens de raad een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd worden. De raad betoogt in dit verband dat wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure voor een "loonbedrijf" van 50 meter en voor een "mestverwerkingsbedrijf" van 100 meter. Voorts stelt de raad dat uit de ten behoeve van het bedrijf van [appellant] op 11 april 2003 verleende en bij besluit van 12 april 2005 gewijzigde milieuvergunning blijkt, dat ter plaatse van de woning aan de Bekendijk 18 reeds aan de voorkeursgrenswaarden voor geluid ten gevolge van het aan- en afrijden van verkeer ten behoeve van het bedrijf van [appellant] wordt voldaan, zodat volgens de raad geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat ter plaatse van de in het plan voorziene nieuw te bouwen woning niet aan deze voorkeursgrenswaarden voor geluid kan worden voldaan.
Het plan leidt aldus volgens de raad niet tot een belemmering voor de bedrijfsvoering van [appellant] en voorts kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plan voorziene nieuw te bouwen woning worden gegarandeerd, zodat volgens de raad aan de voorwaarden van het functieveranderingsbeleid wordt voldaan voor zover daarin is bepaald dat functieverandering er niet toe mag leiden dat als gevolg daarvan de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving wordt belemmerd. [appellant] heeft dit standpunt niet gemotiveerd bestreden. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot verdergaande belemmeringen voor de bedrijfsvoering dan wel dat ter plaatse van de woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
10. Ten aanzien van het aantal vierkante meters te slopen opstallen overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft het in het kader van het leveren van maatwerk nodig geacht de in het plangebied aanwezige karakteristieke hooiberg met een oppervlakte van 25 m2 te behouden, zodat de in dit geval te slopen aanwezige bedrijfsbebouwing een oppervlakte van 488 m2 heeft. De raad heeft in dit verband van belang geacht dat het behoud van de karakteristieke hooiberg bijdraagt aan het kwalitatief hoogwaardig karakter van het erf. Gelet op de in het functieveranderingsbeleid opgenomen mogelijkheid om tot maatwerk over te gaan ten behoeve van karakteristieke bebouwing, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet in overeenstemming met het functieveranderingsbeleid heeft kunnen achten.
11. Uit de stukken (stuk 9B) is genoegzaam gebleken dat de oppervlakte van 75 m2 voor bijgebouwen bij de nieuw te bouwen woning niet wordt overschreden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking de oppervlakte die binnen het bouwvlak overblijft na het realiseren van de nieuwe woning en het feit dat de bestaande schuur zal worden gebruikt door bewoners van de nieuwe woning en de bestaande woning.
12. Ten aanzien van de maatvoering van de in het plan voorziene nieuw te bouwen woning, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge het functieveranderingsbeleid geldt bij functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied naar wonen voor alle woningen een maximum inhoudsmaat van 600 m3 voor het hoofdgebouw. De Afdeling stelt vast dat in het gewijzigde plan een regeling is opgenomen die ten aanzien van de voorziene nieuw te bouwen woning in deze beperking voorziet.
13. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gewijzigde plan in overeenstemming is met het functieveranderingsbeleid. Het beroep is ongegrond.
Het beroep tegen het besluit van 25 maart 2013
14. Voor het plangebied is met het besluit van 16 december 2013 een nieuwe planregeling vastgesteld. Nu de Afdeling dat besluit naar aanleiding van het ingestelde beroep niet zal vernietigen zal dit plan met deze uitspraak het geldende planologische regime zijn. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke bestemmingsplan zoals vastgesteld bij besluit van 25 maart 2013 wat het bestreden plandeel betreft geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke bespreking van zijn beroep tegen dit plan.
15. In verband hiermee dient het beroep van [appellant] tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
16. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Voorst van 25 maart 2013 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Voorst van 16 december 2013 ongegrond;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Voorst tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Voorst aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
224.