ECLI:NL:RVS:2014:1322

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201306049/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nijmegen Oost en de ontvankelijkheid van beroepen

Op 16 april 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" dat op 26 juni 2013 door de raad van de gemeente Nijmegen is vastgesteld. In deze procedure hebben verschillende appellanten, waaronder bewoners en twee besloten vennootschappen, beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. De appellanten voerden aan dat zij niet tijdig op de hoogte waren gesteld van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan en dat het plan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad van de gemeente Nijmegen voldaan heeft aan de wettelijke vereisten voor kennisgeving en dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpplan. De Raad heeft de beroepsgronden van Kado B.V. en Roma B.V. en de andere appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat hun beroepen niet steunen op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. De Raad heeft ook de argumenten van de appellanten over de bestemming "Gemengd - 1" en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] beoordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de bestemming "Groen" tegenover de woning van [appellant sub 3], in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de geluidshinder van het sportveld. De Raad heeft de gemeente Nijmegen opgedragen om binnen 20 weken na de uitspraak het gebrek te herstellen en de uitkomst te delen met de betrokken partijen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 april 2014.

Uitspraak

201306049/1/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kado B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roma B.V., beide gevestigd te Nijmegen,
3. [appellant sub 3], wonend te Nijmegen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, Kado B.V. en Roma B.V. en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Kado B.V. en Roma B.V., [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, waarvan [appellant sub 1] in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. A.C.A. Wit, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.J.M.W. Waterval, drs. M. Haaksman en ing. P.J. Voorn, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Algemeen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
3. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Het plan heeft betrekking op het oostelijk deel van de gemeente Nijmegen dat grenst aan de gemeente Beek Ubbergen.
Ontvankelijkheid
4. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben geen zienswijze ingediend bij de raad tegen het ontwerpbestemmingsplan.
Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dit is ingesteld door [belanghebbende A] en [belanghebbende B], is derhalve niet-ontvankelijk.
5. Het beroep van Kado B.V. en Roma B.V. is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel aan de Ten Hoetstraat 2a. De zienswijze van Kado B.V. en Roma B.V. is gericht tegen de bestemming "Wonen" voor het pand aan de Berg en Dalseweg 27. Dit perceel vormt tezamen met het perceel aan de Ten Hoetstraat 2a één kadastraal perceel. Aan deze percelen is een apart adres toegekend en op het perceel Ten Hoetstraat 2a staat een vrijstaande garage. De Afdeling oordeelt dat het beroep niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze steunt en overweegt hiertoe als volgt.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Kado B.V. en Roma B.V. hebben weliswaar een zienswijze ingediend over de bestemming voor hun kantoorpand, die afweek van de bestemming in het vorige bestemmingsplan, maar deze zienswijze kan niet geacht worden betrekking te hebben op het plandeel zoals bestreden in beroep. Hierbij is van belang dat hoewel het om één kadastraal perceel gaat, een aparte adressering geldt. Voorts is van betekenis dat de percelen ook in het vorige bestemmingsplan twee verschillende bestemmingen hadden en in ruimtelijke opzicht van elkaar zijn te onderscheiden gelet op de ligging aan enerzijds de Berg en Dalseweg en anderzijds de Ten Hoetstraat. Daarbij komt dat binnen het in beroep bestreden plandeel een garage aanwezig is, waarvan, hoewel deze door Kado B.V. en Roma B.V. wordt gebruikt, niet gesteld kan worden dat deze moet worden gerekend tot het bedrijfspand op het perceel aan de Berg en Dalseweg. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
6. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" voor het zogenoemde voormalige Margriet terrein aan de Dokter Claas Noorduynstraat. Hiertoe voeren zij in de eerste plaats aan dat zij ten onrechte niet persoonlijk in kennis zijn gesteld van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
6.1. De raad stelt dat hij in de Staatscourant en op de gemeentelijke website kennis heeft gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
6.2. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan.
7. [appellant sub 1] en anderen stellen voorts dat er geen concreet bouwvoornemen is voor het terrein, zodat de raad had moeten afzien van het toekennen van een bestemming die is gericht op ontwikkeling van het terrein. In dit verband stellen zij ook dat de afweging die destijds is gemaakt voor het vorige bestemmingsplan "Nijmegen Oost 6" is achterhaald en dat de raad zich hier thans niet op kan beroepen. Zij stellen daarnaast dat de bouwvlakken in het plan groter zijn dan in het vorige bestemmingsplan. [appellant sub 1] en anderen wijzen in dit verband onder meer op de beleidsmatige gebiedsduiding ‘19e-eeuwse schil’. Voorts stellen zij dat, voor zover al een ontwikkeling mogelijk had moeten worden gemaakt, het plan ten onrechte geen randvoorwaarden bevat inzake behoud van de monumentale gevel, behoud van de waardevolle bomen en het aantal parkeerplaatsen. Volgens hen leidt het toekennen van de bestemming "Gemengd -1" in plaats van de bestemming "Groen" tot een aantasting van het groene karakter van het plangebied. Zij stellen tot slot dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Nijmegen 2010, kansen voor ontwikkeling tot 2030 (hierna: de Structuurvisie) nu sprake is van inbreidingslocatie.
7.1. De raad stelt dat een deel van de gronden waaraan in het plan de bestemming "Gemengd-1" is toegekend, in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Groenvoorzieningen" had. Gelet op het feitelijk bestaande gebruik is de bestemming "Gemengd-1" volgens de raad meer aangewezen. Dit leidt echter niet tot een feitelijke vermindering van groen. Hierbij wijst de raad erop dat ook binnen de vorige bestemming "Groenvoorzieningen" verhardingen en ontsluitingswegen mogelijk waren. De raad stelt daarnaast dat, overeenkomstig het vorige bestemmingsplan, twee binnen de bestemming "Groen" in het plangebied aanwezige beuken met het plan worden beschermd doordat hiervoor de aanduiding "beeldbepalende boom" is opgenomen. Wat betreft de parkeergelegenheid stelt de raad dat dit voldoende is verzekerd door toetsing van de omgevingsvergunning aan de Nijmeegse Bouwverordening. Volgens de raad is het plan niet in strijd met de Structuurvisie, aangezien geen sprake is van een inbreidingslocatie. Het terrein is immers al bebouwd, aldus de raad.
7.2. Aan het grootste deel van het voormalig Margriet terrein is de bestemming "Gemengd -1" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd -1" aangewezen gronden bestemd voor cultuur en ontspanning, wonen, kantoren, dienstverlening, en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat nieuwe geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
7.3. Gezien het binnen de bestemming "Gemengd -1" mogelijke gebruik, hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat er geen behoefte bestaat aan de bestemming, noch dat deze niet binnen de planperiode zal worden ontwikkeld. Daarbij komt dat de raad ter zitting heeft bevestigd dat er weliswaar verschillende projectontwikkelaars betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van het terrein, maar dat er steeds partijen zijn die de ontwikkeling ter hand willen nemen. Er bestaat dan ook in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bestemming niet opnieuw aan het terrein heeft kunnen toekennen. Anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen zijn de bouwvlakken overgenomen uit het vorige bestemmingsplan en is de omvang daarvan niet veranderd. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag. Wat betreft de gestelde monumentale waarde van het terrein heeft de raad onweersproken gesteld dat het terrein niet behoort tot de kern van de 19e-eeuwse schil, zodat hieraan reeds daarom in zoverre geen bescherming toekomt. Dit is anders voor de monumentale bomen waaraan de aanduiding "beeldbepalende boom" is toegekend in het plan. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze aanduiding ten onrechte niet voor andere bomen geldt, noch dat het beschermingsregime hiervoor onvoldoende is. Hierbij is van belang dat de gebruiksmogelijkheden van de bestemming "Groenvoorzieningen" in het vorige bestemmingsplan, naar de raad stelt, eveneens verhardingen en ontsluitingswegen mogelijk maakte, zodat het plan in zoverre niet leidt tot een zodanige aantasting van het groen dat hieraan een overwegend belang had moeten worden toegekend. Voorts is de enkele stelling dat een te beperkt aantal parkeerplaatsen is voorzien in het plan onvoldoende voor het oordeel dat het plan daarom in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Tot slot overweegt de Afdeling in dit verband dat het terrein niet als een inbreidingslocatie kan worden aangemerkt, zodat reeds daarom niet valt in te zien dat het plan niet is vastgesteld in overeenstemming met de Structuurvisie. Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor het overige ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
9. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Groen" tegenover haar woning aan de [locatie sub 3] te Nijmegen. Hiertoe voert zij aan dat het plan in zoverre leidt tot een onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat. Volgens haar was het sportveld onder het voorgaande bestemmingsplan "Nijmegen Oost" niet toegestaan. Zij stelt dat het plan in zoverre in strijd is met de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 (hierna: de VNG-brochure). Zij stelt in dit verband dat moet worden uitgegaan van het type rustige woonwijk en dat voor de richtafstand aansluiting moet worden gezocht bij bijvoorbeeld de afstanden die gelden voor sporthallen en sportscholen van respectievelijk 50 en 30 meter. Er is volgens [appellant sub 3] ten onrechte geen geluidonderzoek gedaan. Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2002, nr. 200100993/1, en van 16 februari 2011, nr. 201003843/1/R2. Tot slot stelt [appellant sub 3] dat het plan ten onrechte geen voorwaardelijke verplichtingen bevat ter verzekering van hinder beperkende maatregelen.
9.1. De raad stelt dat het gebruik van het sportveld in overeenstemming is met het vorige bestemmingsplan "Nijmegen Oost". De raad stelt dat nu het sportveld op een verhoging ligt en tussen de woning van [appellant sub 3] en het sportveld een afrastering in de vorm van een muur aanwezig is, geen sprake is van een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] dat hieraan een overwegend belang had moeten worden toegekend. Daarbij is volgens de raad van belang dat de woning en het sportveld in een stedelijke omgeving liggen. De VNG-brochure is niet van toepassing, nu het gaat om een bestaande situatie. De raad stelt verder dat in het plan een aanduiding is opgenomen zodat het sportveld niet op een kortere afstand van de woning kan worden gerealiseerd dan thans het geval is. Tot slot stelt de raad dat hij zich zal inspannen om effectieve geluidmaatregelen te treffen. Zo is onder meer de maatregel getroffen dat het sportveld vanaf 20:00 uur niet meer toegankelijk is, dit was 22:00 uur.
9.2. In het vorige bestemmingsplan "Nijmegen Oost" was aan het sportveld de bestemming "Bijzondere doeleinden" en de bestemming "Groenvoorzieningen/parken" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van dit bestemmingsplan, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bijzondere doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor a. bijzondere doeleinden in de vorm van: educatieve doeleinden, sociaal- medische c.q. sociaal-culturele doeleinden, culturele doeleinden, levensbeschouwelijke doeleinden, doeleinden van openbaar bestuur, recreatieve doeleinden, openbare en sociale dienstverlening, doeleinden voor lichamelijke en geestelijke volksgezondheid.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, voor zover thans van belang, zijn de voor "Groenvoorzieningen/park" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen, met inbegrip van de volkstuinen en parken, met bijbehorende voorzieningen zoals paden, speelvoorzieningen, kleinschalige dierenverblijven, kunstzinnige objecten, waterpartijen e.d.
9.3. In het voorliggende plan is aan het sportveld de bestemming "Groen" toegekend, met deels de aanduiding "sz (speelvoorziening uitgesloten)".
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder c, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen zoals: sport- en speelvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van aanduiding "sz (speelvoorziening uitgesloten)" dit niet is toegestaan.
9.4. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging te maken of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit geval had de raad onder meer moeten bezien of de geluidsituatie ten gevolge van het sportveld aanvaardbaar kan worden geacht vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en tevens of eventuele maatregelen moesten worden getroffen. De raad heeft een en ander ten tijde van de vaststelling van het plan niet voldoende onderkend. Hierbij betrekt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat de raad na de vaststelling van het plan onderzoek heeft laten doen naar de geluidbelasting ter plaatse. Naar aanleiding hiervan heeft de raad, zo blijkt ook uit de nadere stukken, een geluidwand geplaatst van vijf meter hoog op de grens tussen het sportveld en de aangrenzende woningen. Volgens de raad was dit noodzakelijk in verband met de korte afstand van het sportveld tot de woningen in relatie bezien tot de vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening maximaal toelaatbare geluidniveaus. Hoewel deze handelwijze van de raad in het algemeen niet onjuist voorkomt, is van belang dat ten tijde van de vaststelling van het plan een dergelijk onderzoek ontbrak en ook niet was verzekerd dat maatregelen zouden worden getroffen. Het plan is dan ook in zoverre niet zorgvuldig voorbereid. Het betoog slaagt. Nu bovendien ook thans nog geen onderzoeken of anderszins een ruimtelijke onderbouwing is overgelegd van de situatie na oprichting van de geluidwand, ziet de Afdeling thans geen aanleiding de rechtsgevolgen van het plan in stand te laten.
10. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Groen" tegenover het perceel [locatie sub 3] te Nijmegen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak alsnog onderzoek te doen naar de geluidhinder vanwege het sportveld en te bezien of gelet hierop ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. De raad dient te bezien of het besluit in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in stand kan blijven of dat het besluit moet worden gewijzigd door vaststelling van een andere planregeling. In dat laatste geval dient het gewijzigde of nieuwe besluit op de wettelijke voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van Kado B.V. en Roma B.V. en [appellant sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding.
In de einduitspraak zal ten aanzien van [appellant sub 3] worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dit is ingesteld door [belanghebbende A] en [belanghebbende B], en het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kado B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roma B.V., niet-ontvankelijk;
II. draagt de raad van de gemeente Nijmegen op om binnen twintig weken na de verzending van deze uitspraak;
1. met inachtneming van overweging 10 het daar omschreven gebrek te herstellen en;
2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
647.