201304051/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2013 in zaak nr. 12/10909 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om de aanduiding van zijn geboorteplaats in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 29 oktober 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, bij 4, van het Besluit bevolkingsboekhouding, zoals dit luidde tot de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba) op 1 oktober 1994, wordt op de persoonskaart vermeld dag, eeuw en jaar van geboorte, alsmede de geboortegemeente. In door de minister van Binnenlandse Zaken te bepalen gevallen wordt de naam van de geboortegemeente gevolgd door een door hem vast te stellen aanduiding, aangevende de naam van de provincie, waarin de gemeente is gelegen. Desgewenst kan mede het onderdeel van de gemeente, waarin de geboorte plaatshad, vermeld worden. Ingeval de geboortegemeente buiten Nederland is gelegen, wordt steeds de naam van het land of het gebiedsdeel vermeld.
Ingevolge artikel 2 van de Wet gba, zoals dat luidt sinds 1 oktober 1994, is het college van elke gemeente de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens over de bevolking in een geautomatiseerde basisadministratie van persoonsgegevens.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de technische en administratieve inrichting en werking en de beveiliging van de basisadministraties.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het college slechts bevoegd uitvoering te geven aan de in artikel 6, eerste lid, bedoelde regels met toestemming van Onze Minister.
Ingevolge 24 geschiedt de inschrijving in een basisadministratie op grond van de geboorteakte, de aangifte van de betrokkene of ambtshalve.
Ingevolge artikel 25 geschiedt de inschrijving van het kind dat niet reeds is ingeschreven en waarvan ten minste één der ouders op de geboortedatum van het kind als ingezetene is ingeschreven, op grond van de geboorteakte, opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland, waarop als geboorteplaats een plaats in Nederland is vermeld.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2. [appellant] heeft het college verzocht om de hem betreffende gegevens in de gba aldus te wijzigen dat Loosduinen wordt vermeld als geboorteplaats in plaats van ’s-Gravenhage.
3. Het college heeft aan de handhaving van de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat de gemeente Loosduinen sinds 1923 niet meer bestaat. De aangifte van de geboorte van [appellant] is op 9 april 1947 gedaan ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, zoals ook is vermeld op de geboorteakte.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet alle gronden van zijn beroepschrift heeft behandeld. Daartoe voert hij aan dat hij in zijn beroepschrift heeft betoogd dat uit het advies en verslag van de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie volgt dat de bezwaarschriftencommissie het college onvoldoende heeft voorgelicht, dat de bezwaarschriftencommissie niet alle relevante punten heeft behandeld en dat geen volledige heroverweging van het besluit van 1 juni 2011 heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft hij naar voren gebracht dat het college zijn bezwaar, ondanks zijn toelichting, aanvankelijk slechts als bezwaar gericht tegen de afwijzing van het verzoek om wijziging van de gegevens op zijn rijbewijs heeft aangemerkt.
4.1. De rechtbank heeft deze beroepsgrond niet behandeld. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van deze uitspraak. Een verslag van de hoorzitting is slechts een zakelijke weergave van het aldaar verhandelde. Dat voor de behandeling van het bezwaar essentiële vragen en opmerkingen zijn weggelaten in het advies of het verslag waardoor geen volledige heroverweging zou hebben plaatsgevonden, is de Afdeling niet gebleken. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de door [appellant] ingediende pleitnota voor de hoorzitting zich in het dossier bevindt en dat daarin de door hem ingebrachte argumenten zijn vermeld. Het college heeft ter zitting medegedeeld dat [appellant] tijdens de eerste hoorzitting heeft medegedeeld slechts een besluit op bezwaar te wensen ter zake van zijn verzoek om wijziging van de gegevens op zijn rijbewijs, en niet op het verzoek om wijziging van de gegevens in de gba. Wat daar ook van zij, op 29 oktober 2012 heeft het college een besluit genomen op het bezwaar dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om de aanduiding van zijn geboorteplaats in de gba te wijzigen. Niet is gebleken dat [appellant] door dit tijdsverloop in zijn belangen is geschaad.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt vervolgens dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vermelding van ’s-Gravenhage als de geboorteplaats in de gba heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 25 van de Wet gba, zodat het college op goede gronden heeft besloten om niet over te gaan tot wijziging van de geboorteplaats in de gba. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank geen juiste uitleg aan de Wet gba heeft gegeven, door te verwijzen naar een brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 31 mei 2011. In zijn geboorteakte staat Loosduinen als geboorteplaats vermeld, zodat dit ook in de gba dient te worden opgenomen.
Voor zover het college aanvoert dat het computersysteem niet de mogelijkheid biedt om behalve ’s-Gravenhage ook Loosduinen te vermelden in de gba, dient het college het computersysteem te wijzigen, aldus [appellant].
5.1. De geboorteakte van [appellant] is op 9 april 1947 opgemaakt overeenkomstig artikel 28, tweede lid, bij 4, van het destijds geldende Besluit bevolkingsboekhouding en vermeldt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage op 9 april 1947 heeft verklaard dat de vader van [appellant], "wonende alhier" aangifte heeft gedaan van de geboorte van [appellant], "te ’s-Gravenhage, [locatie] te Loosduinen".
Het Besluit bevolkingsboekhouding is vervangen door de Wet gba. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet gba (Kamerstukken II 1988-1989, 21 123, nr. 3, hierna: de MvT, blz. 24) staat over de overgangsfase van het Besluit bevolkingsboekhouding naar de Wet gba het volgende vermeld:
"Van een persoon die ingeschreven is in een basisadministratie zijn gegevens bekend in de basisadministratie van één van de volgende gemeenten:
- De geboortegemeente. Dit geldt voor die personen waarvoor de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland een geboorteakte heeft opgemaakt, waarop als geboorteplaats een plaats in Nederland staat vermeld."
Op blz. 37 van de MvT, staat vervolgens vermeld:
"Inschrijving op grond van een geboorteakte vindt plaats indien er een kind in Nederland wordt geboren (en er derhalve een geboorteakte in de registers van de burgerlijke stand wordt opgenomen), terwijl ten minste één van de ouders als ingezetene in een basisregistratie is ingeschreven. Indien tot inschrijving wordt overgegaan op grond van een geboorteakte, wordt het kind ingeschreven in de gemeente waar de ouders als ingezetenen zijn ingeschreven."
Op blz. 18 en volgende van de MvT staat vermeld:
"Met de in het onderhavige wetsvoorstel neergelegde regeling wordt beoogd een volledig geautomatiseerd stelsel van bevolkingsadministratie te bewerkstelligen….Om dit geautomatiseerde gegevensverkeer, ook wel genoemd berichtenverkeer, mogelijk te maken dienen de noodzakelijke en technische en administratieve eisen te worden gesteld aan de toepassingssystemen van de gemeenten en afnemers, welke in het zogeheten Logisch Ontwerp gba zullen worden neergelegd. Het Logische Ontwerp beschrijft de functies die in het geautomatiseerde systeem moeten worden opgenomen.
De gebouwde toepassingssystemen dienen uiteindelijk een zogeheten schouwings- en toetsingsprocedure te doorlopen, teneinde te controleren of voldaan is aan de eisen die in het Logisch Ontwerp gba zijn gesteld. Indien - voor wat betreft de gemeentelijke toepassingssystemen - wordt voldaan aan de gestelde eisen, verkrijgt men de goedkeuring als bedoeld in artikel 6 van het wetvoorstel [lees: 7 van de Wet gba], hetgeen een recht op aansluiting op het gba-datacommunicatienetwerk met zich meebrengt."
5.2. Niet in geschil is dat de gemeente Loosduinen in 1923 is geannexeerd door de gemeente ’s-Gravenhage. Dat behalve ’s-Gravenhage ook Loosduinen staat vermeld op de geboorteakte houdt verband met de omstandigheid dat door de annexatie van Loosduinen straatnamen dubbel voorkwamen binnen de gemeente ’s-Gravenhage. Op grond van het toen geldende artikel 28, tweede lid, bij 4, van het Besluit bevolkingsboekhouding diende de geboortegemeente, derhalve ’s-Gravenhage, te worden vermeld. Hetgeen hiervoor onder 5.1 is opgenomen uit de MvT sluit hierbij aan. De Afdeling leidt daaruit af dat onder de geboorteplaats van een in Nederland geboren kind de geboortegemeente moet worden verstaan, nu daarin staat dat de geboortegemeente bekend is van personen die staan ingeschreven in een basisadministratie en dat, indien wordt overgegaan tot inschrijving op grond van een geboorteakte, dit de gemeente is waar de ouders als ingezetenen zijn ingeschreven. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat de wetgever geen wijziging heeft willen aanbrengen in de onder het Besluit bevolkingsboekhouding bestaande praktijk om de geboortegemeente te registreren.
Deze conclusie wordt bevestigd door het feit dat het computersysteem niet voorziet in de mogelijkheid als geboorteplaats van een in Nederland geboren kind een andere plaats dan de geboortegemeente op te nemen. Voor zover [appellant] betoogt dat het computersysteem dient te worden aangepast, slaagt dat betoog niet, omdat uit artikel 6 en artikel 7 van de Wet gba volgt dat het gemeentelijke computersysteem in overeenstemming moet zijn met de voorschriften van het Logisch Ontwerp gba. Volgens paragraaf 2.2.1 van het geldend Logisch Ontwerp 3.8 is de geboortegemeente van het kind de gemeente waar de geboorteakte wordt opgemaakt. Een kind wordt bij inschrijving op grond van de geboorteakte in de geboortegemeente of, in voorkomende gevallen, een andere gemeente dan de geboortegemeente ingeschreven. Deze voorschriften bieden geen ruimte voor de door [appellant] gewenste aanpassing van het computersysteem.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank een juiste uitleg gegeven aan het begrip "geboorteplaats" in de Wet gba. Zij heeft met juistheid overwogen dat in de geboorteakte staat vermeld dat [appellant] is geboren te ’s-Gravenhage, zodat de inschrijving in de gba overeenkomstig de geboorteakte heeft plaatsgevonden.
Voorts heeft de rechtbank gezien het vorenstaande terecht overwogen dat al hetgeen [appellant] in dit verband overigens nog heeft aangevoerd geen bespreking behoeft.
Het betoog faalt.
6. Tot slot wijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 in zaaknr. 201205834/1/A3. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de burgemeester de in het rijbewijs op te nemen persoonsgegevens mag ontlenen aan de gba. In deze uitspraak is overwogen dat de Afdeling geen grond aanwezig acht voor het oordeel dat de richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs, PbEU 2006 L 403/18 de burgemeester belet bij de uitleg van het begrip "geboorteplaats" het juridische begrip "gemeente" te hanteren en daarbij uit te gaan van de in de gba geregistreerde geboorteplaats. Deze uitspraak leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
97-798.